Wat zijn de btw-gevolgen als u optreedt als bouwheer?

Wat zijn de btw-gevolgen als u optreedt als bouwheer?

Wat zijn de btw-gevolgen als u optreedt als bouwheer?

Wat zijn de btw-gevolgen als u optreedt als bouwheer?

Optreden als bouwheer: btw-implicaties

Welke zijn de rechten en verplichtingen inzake btw voor iemand die een gebouw opricht, of verbouwingswerken verricht?

1. Wie is bouwheer gehouden tot het indienen van een aangifte?

In artikel 64, § 4, eerste lid, van het Wetboek Btw is een wettelijk vermoeden ingesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat iedere eigenaar van een pas opgericht gebouw dat gebouw heeft verkregen ingevolge een contract van aanneming gesloten met één of meerdere aannemers, zoals metselaars, timmerlui, loodgieters, enz. Ingevolge dat wettelijk vermoeden zijn in principe alle uitgevoerde werken met betrekking tot het gebouw aan btw onderhevig.

Dit wettelijk vermoeden is echter een vermoeden juris tantum, waarvan het tegenbewijs door alle middelen van gemeen recht, uitgezonderd de eed, kan geleverd worden. Dit geldt bv. voor de eigenaar die zelf aan de bouw van zijn woning werkte en voor de eigenaar die bewijst zijn gebouw te hebben verkregen ingevolge een aankoop, ruiling of verdeling.

Bouwheer, gehouden tot het indienen van een aangifte, is derhalve hij:

·        die voor de uitvoering van een bouwwerk opdracht geeft aan één of meer aannemers;

·        die deels zelf het gebouw opricht en deels doet oprichten door aannemers;

·        die het gebouw zelf volledig opricht en voltooit.

Bovendien is vereist dat de eigenaar het pas opgericht gebouw zelf in gebruik neemt of voor zijn rekening in gebruik laat nemen. Dit zal blijken vermits hij van de ingebruikname aangifte dient te doen bij de hoofdcontroleur van het Kadaster, waarna aan het gebouw een kadastraal inkomen wordt toegekend.

Vanaf 1 januari van het jaar na de werkelijke ingebruikneming is de bouwheer in principe onroerende voorheffing verschuldigd.

Volgende bouwheren zijn niet gehouden tot het indienen van de bouwaangifte, bedoeld in artikel 64, § 4:

1.     de bouwheer van wie de geregelde werkzaamheid erin bestaat gebouwen op te richten om ze vóór, tijdens of na de oprichting onder bezwarende titel geheel of ten dele te vervreemden;

2.     de bouwheer die anders dan in de uitoefening van een geregelde werkzaamheid, een door hem pas opgericht gebouw vóór de betekening van het kadastrale inkomen vervreemdt ingevolge een contract onder bezwarende titel tot overdracht of aanwijzing van eigendom of vruchtgebruik;

3.     de eigenaar, die een pas opgericht gebouw heeft verkregen ingevolge een contract tot overdracht of aanwijzing van eigendom of vruchtgebruik (aankoop, ruiling, verdeling);

4.     de Staat, de provincies, de gemeenten, de openbare instellingen, de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting, de Nationale Landmaatschappij en de door hen erkende maatschappijen, evenals de instellingen van openbaar nut bedoeld bij de Wet van 16 maart 1954.

2. Werk in onroerende staat tot oprichting van een gebouw

2.1. Wat is werk in onroerende staat?

De persoon in het bezit van een bouwvergunning doet beroep op één of meerdere aannemers voor de uitvoering van het werk. Het werk dat de aannemer aldus uitvoert voor de oprichting van het gebouw is werk in onroerende staat.

Werk in onroerende staat is het bouwen, het verbouwen, het afwerken, het inrichten, het herstellen, het onderhouden, het reinigen en het afbreken geheel of ten dele, van een uit zijn aard onroerend goed, en de handeling die erin bestaat een roerend goed te leveren en het meteen op zodanige wijze aan te brengen aan een onroerend goed dat het onroerend uit zijn aard wordt.

2.2. Wat wordt bedoeld met ‘nieuw gebouw’?

Het bedoeld werk in onroerende staat dient betrekking te hebben op een op te richten nieuw gebouw hier te lande gelegen.

Met ‘gebouw’ wordt bedoeld elk gebouwd onroerend goed waaraan door de wetten en besluiten van de Administratie van het Kadaster een kadastraal inkomen werd toegekend.

Bij de Programmawet van 2 augustus 20021 werd het begrip gebouw gedefinieerd als ‘ieder bouwwerk dat vast met de grond is verbonden’. Bijgevolg wordt, zoals vroeger, een gebouw dat onroerend uit zijn aard is, waaraan een kadastraal inkomen van gebouwd onroerend goed kan worden toegekend, beschouwd als gebouw.

Dit begrip is echter voortaan tevens van toepassing op de infrastructuurwerken (wegennet, kanalisaties van water, gas en elektriciteit, goten, parkeerterrein voor wagens zelfs indien dit laatste slechts bestaat uit een verharding van de bovengrond) en, meer algemeen, op alle werken vast met de grond verbonden en bijgevolg onroerend uit hun aard, zoals:

·        wegen, spoorwegen, gebetonneerde kanalen, binnenhavens, sluizen, bruggen, aquaducten, tunnels, omheiningsmuren, dijken, stuwdammen, pylonen, elektrische lijnen, verlichtingspalen, pijpleidingen, gas-, water- en elektriciteitsleidingen, rioleringsnetten enz.

·        en, voor zover hun inrichting zich niet beperkt tot het effen maken van de grond (d.w.z. een terrein van aangestampte grond) of tot het simpel aanbrengen van een steenlaag maar een vasthechtend wegdek bevat: parkeerterreinen, kades voor lossing, plaatsen (terreinen) voor het behandelen of overladen, plaatsen voor goederenopslag, bermen, ingangrijstroken tot waterwegen, bekkens voor het recupereren van regenwater en andere infrastructuurwerken.

Hieruit volgt onder meer dat, in een verkaveling, de infrastructuurwerken uitgevoerd door de promotor-verkavelaar kunnen worden overgedragen met toepassing van de btw, zelfs als er geen overdracht van een gebouw plaatsheeft2.

Evenwel zijn de terreinen waarvan de inrichting bestaat uit beplantingen en/of zaailand (bv. de glooiingen en de boorden onder de vorm van groene ruimtes) en, a fortiori, de niet gebetonneerde kanalen en de sloten (grachten) geen gebouwen in de zin van de nieuwe bepaling, aangezien zij niet kunnen worden aangemerkt als ‘werken die vast met de grond verbonden’ zijn. Dit is zo zelfs indien voor de inrichting van deze gronden werken nodig waren voor het effen maken, het uitgraven, het ophogen, het verplaatsen van grond, het uitbaggeren, enz.

Een gebouw is ‘nieuw’ als:

·        het pas is opgericht, eventueel na afbraak van een oud gebouw;

·        het gebouw zodanig ‘verbouwd’ wordt dat het de kenmerken krijgt van een nieuw gebouw.

Dit laatste is het geval wanneer de verbouwing van die aard is dat de aard, de structuur, en, eventueel, de bestemming van het bestaande gebouw worden gewijzigd (bv. een herenhuis wordt omgevormd tot appartementsgebouw, een schuur wordt verbouwd tot woonhuis …).

Wanneer de verbouwing (hiermee worden enkel werken in onroerende staat bedoeld) van die aard is dat belangrijke wijzigingen in het bestaande gebouw worden aangebracht maar het niettemin moeilijk te bepalen is of de uitvoering van dat werk tot gevolg heeft dat het bestaande gebouw ingrijpende wijzigingen in zijn wezenlijk elementen heeft ondergaan, wordt aanvaard dat de verbouwing de oprichting van een nieuw gebouw betreft wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld:

1.     de kostprijs, exclusief btw, van de door de eigenaar zelf of door aannemers voor zijn rekening uitgevoerde verbouwing moet ten minste 60%. bereiken van de verkoopwaarde van het gebouw, de grond uitgezonderd, op het tijdstip van de voltooiing van het werk;

2.     de uitgevoerde werken hebben tot gevolg dat het kadastrale inkomen van het bestaande gebouw wordt gewijzigd.

Ook na de inwerkingtreding van de Programmawet van 2 augustus 2002 (BS, 29 augustus 2002), waarbij de definitie van een ‘nieuw gebouw’ werd gewijzigd, worden de hiervoor vermelde kenmerken van omvorming van een ‘oud’ naar een ‘nieuw’ gebouw, behouden3.

Evenwel mag hier geen verwarring ontstaan met de voorwaarden waaronder een verbouwing aan het verlaagd tarief van 6% onderhevig is. De voorwaarden waaronder het verlaagd tarief van toepassing is in de bouwsector zijn niet dezelfde als deze waaronder een gebouw als ‘nieuw’ zal worden beschouwd in onderhavige optiek.

1 BS29 augustus 2002.

2 Circulaire Akred nr. 8/2003 d.d. 15 mei 2003.

3 Vr. en Antw., Kamer,13 januari 2003, nr 151, blz. 19313, Vr. nr. 1110, Pieters, d.d. 27 september 2002. Bevestigd door Vr. en Antw., Kamer, 2004-2005, nr. 086, blz. 15006-15009 – Vr. nr. 856 d.d. 27 juni 2005, mw. Lahaye-Battheu.

 

2.3. Werk in onroerende staat waarvan geen aangifte moet worden ingediend

Er moet geen aangifte worden ingediend voor werk in onroerende staat tot oprichting van een gebouw als de bouwheer de hoedanigheid heeft van btw-belastingplichtige en hij de btw op de uitgevoerde werken volledig kan in aftrek brengen.

Zo moet de bakker die een winkel met een bakkerij opricht of laat oprichten geen aangifte indienen als het gebouw enkel beroepslokaliteiten omvat. Zijn er privégedeelten, dan is ook de aangifte verplicht in te dienen.

 

3. De facturen en betaling van de factuur

3.1. Tijdstip van uitreiking van de factuur

De aannemer, die de factuur opstelt in 2 exemplaren, reikt het origineel uiterlijk uit op de vijfde werkdag volgend op de maand van voltooiing aan de bouwheer en bewaart zelf het dubbel.

De factuur dient vóór het tijdstip van voltooiing te worden uitgereikt als vóór dat tijdstip:

·        de bouwheer de aannemingssom of een deel ervan betaalt;

·        de prijs van de aanneming of een deel ervan wordt gefactureerd;

·        de prijs van de aanneming of een deel ervan dient te worden voldaan (vervaldag).

In deze gevallen dient de factuur te worden uitgereikt uiterlijk de vijfde werkdag van de maand na de betaling, facturatie of vervaldag.

Ingevolge de moeilijkheden die kunnen ontstaan tussen partijen over de kwaliteit van de uitgevoerde werken terwijl de goedkeuring dikwijls op zich laat wachten, brengt de Administratie geen kritiek uit als de partijen de werken als voltooid beschouwen op het einde van de derde maand die volgt op de maand waarin de aannemer de werken heeft stopgezet.

3.2. Betaling van de btw

De factuur dient bepaalde verplichte vermeldingen te bevatten, die opgelegd worden door het artikel 1 van het KB nr. 1. De voornaamste zijn:

1.     datum van opstelling van de factuur;

2.     volgnummer van inschrijving in het boek voor uitgaande facturen van de aannemer;

3.     naam en adres van de aannemer die de dienst verrichtte;

4.     het btw-registratienummer van de aannemer;

5.     naam en adres van de bouwheer;

6.     aard en beschrijving van de verstrekte diensten;

7.     het tijdstip waarop de dienst werd voltooid, de betaling werd overgemaakt of de prijs of een deel ervan ingevolge het aannemingscontract had moeten worden betaald;

8.     de prijs of een deel ervan, exclusief btw;

9.     het tarief van de btw en het bedrag van de verschuldigde btw

3.3. Inhoud en vorm van de factuur

De bouwheer betaalt de facturen die hem door de aannemer worden uitgereikt samen met het bedrag van de btw die op de facturen vermeld zijn. De aannemer stort de door hem ontvangen btw door aan de schatkist via opname van de door hem uitgereikte verkoopfacturen in een periodiek in te dienen aangifte.

De bouwheer is echter samen met de aannemer hoofdelijk gehouden tot voldoening van de btw als:

·        de factuur niet wordt uitgereikt;

·        de factuur onjuiste vermeldingen bevat wat betreft naam en adres van de partijen, de aard of hoeveelheid van de verstrekte diensten, de prijs en toebehoren van de prijs, of als het bedrag van de btw niet of onjuist werd vermeld.

Hij kan evenwel van deze hoofdelijke aansprakelijkheid ontslagen worden als de identiteit van de aannemer aangetoond wordt, samen met het bewijs dat de prijs en de btw (of een deel ervan) betaald is.

3.4. Verplichting tot bewaring en voorlegging van de facturen – Het verschaffen van inlichtingen

De bouwheer is gehouden tot:

·        bewaring van alle facturen betreffende de oprichting van een gebouw, evenals de plans en de bestekken, gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de betekening van het kadastrale inkomen (artikel 64, § 4 W.Btw.);

·        voorlegging ter inzage op ieder verzoek van de ambtenaren die belast zijn met de controle op de heffing van de btw van facturen, plans en bestekken betreffende de oprichting van een gebouw (artikel 64, § 4 W.Btw.).

Wanneer de voorlegging niet plaatsvindt, wordt de belasting, behoudens tegenbewijs, geacht niet te zijn voldaan voor de dienstverrichtingen waarvoor geen facturen worden voorgelegd (artikel 64, § 4, 2° lid W.Btw.);

·        het verschaffen van alle schriftelijke of mondelinge inlichtingen die hem worden gevraagd door ambtenaren die belast zijn met de controle op de heffing van de btw om de door hem of door aannemers verschuldigde btw na te gaan (artikel 62, § 1 W.Btw.).

 

4. De aangifte

4.1. Wettekst

Ingevolge artikel 64, § 4, 3° lid van het Wetboek Btw moet de eigenaar van een pas opgericht gebouw uiterlijk binnen drie maanden vanaf de datum van betekening van het kadastrale inkomen, bij de ambtenaar aangewezen door de minister van Financiën, een aangifte indienen die een omstandige opgave bevat van de voor het bouwen ontvangen facturen waarop de btw in rekening werd gebracht.

Door de Wet van 30.07.20181 werd artikel 64, § 4, lid 3 W.Btw. vervangen door de tekst “Uiterlijk binnen drie maanden vanaf de datum van de betekening van het kadastrale inkomen verstrekt de eigenaar specifieke inlichtingen met betrekking tot het pas opgericht gebouw zoals vastgesteld door de Koning.”

Daarenboven werd hetzelfde artikel aangevuld door een lid dat als volgt luidt:

‘De inlichtingen bedoeld in het derde lid worden meegedeeld door middel van een formulier waarvan het model en de indieningsmodaliteiten worden bepaald door de Koning.’

1 Zie art. 13, W. 30.07.2018, B.S. 10.08.2018, pg. 62704 – Erratum B.S. 28.08.2018, pg. 66582, met uitwerking vanaf 20.08.2018.

 

4.2. Het verstrekken van inlichtingen op verzoek

4.2.1. Opsomming van de te verstrekken inlichtingen

Door de wetsaanpassing van artikel 64, § 4 W.Btw. was het noodzakelijk dat er koninklijke besluiten werden opgemaakt in verband met:

·        het model van het bedoelde formulier om inlichtingen te verstrekken: hiervoor bepaalt het koninklijk besluit dat dit via een Ministerieel besluit zal volgen;

·        de bepaling van de indieningsmodaliteiten.

In het Koninklijk besluit nr. 58 van 29 mei 2019, van toepassing vanaf 10 juni 2019, werden de toepassingsmodaliteiten bepaald inzake de mededeling van de inlichtingen.

Overeenkomstig artikel 64, § 4, derde lid, WBtw, preciseert artikel 1 van het KB ten eerste dat die mededeling plaatsheeft binnen drie maanden na de betekening aan de eigenaar van het kadastraal inkomen van het gebouw. In casu wordt die betekening gedaan door de Administratie Opmetingen en Waarderingen. In concreto zal de Administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde, op grond van de gegevens waarover zij beschikt, in het bijzonder ingevolge de aflevering van een stedenbouwkundige vergunning bij de gemeentelijke overheid, aan de eigenaar van een pas opgericht gebouw een schrijven richten waarin ze hem uitnodigt om die inlichtingen mee te delen.

Daarnaast geeft artikel 1 van het KB precies aan welke inlichtingen de eigenaar moet meedelen. Naast de administratieve gegevens met betrekking tot het gebouw, met name het adres van het goed, het type gebouw (half open woning, open woning of rijwoning) en de referenties van de stedenbouwkundige vergunning toegekend door de bevoegde overheid, bevatten de inlichtingen een aantal gegevens die rechtstreeks in verband staan met de oprichtingswerken van het gebouw.

De inlichtingen inzake de bouwwerken hebben betrekking op:

1.     het adres en het type gebouw evenals de referentie en de datum van de stedenbouwkundige vergunning afgeleverd door de bevoegde overheid;

2.     de aard van de met betrekking tot het gebouw uitgevoerde werken en het op die handelingen toegepast btw-tarief;

3.     de relevante architectonische kenmerken van het gebouw;

4.     de relevante bouwtechnieken die werden toegepast;

5.     de kostprijs exclusief btw van de bouwwerken;

6.     de door de eigenaar van het gebouw zelf uitgevoerde werken;

7.     de informatie betreffende de mogelijke bestemming van het gebouw;

8.     de ontbrekende contactgegevens van de contactpersoon en de handtekening van de eigenaar.

Volgende zaken vallen op:

·        Er is geen sprake meer van het ‘automatisch’ verstrekken van inlichtingen en het indienen van een aangifte: het is nu de Administratie die om de bedoelde inlichtingen ‘verzoekt’;

·        Het is enkel de ‘eigenaar van een pas opgericht gebouw’ die bedoelde inlichtingen moet verstrekken : in het verleden werden soms ook aangiftes geëist wanneer belangrijke verbouwingswerken werden uitgevoerd;

·        Tot op heden is er geen sprake van indiening van de bouwplannen;

·        Nadere specificaties zullen zeker nodig zijn voor de inlichtingen zoals ‘de relevante bouwtechnieken en de relevante architectonische kenmerken van het gebouw’: wat is hiermee bedoeld? Dit zou via een Ministerieel besluit komen.

4.2.2. Mededeling langs elektronische weg

Artikel 2, eerste lid, van het KB nr. 58 van 29 mei 2019 bepaalt dat de mededeling van die inlichtingen in principe moet gebeuren langs elektronische weg. De Administratie zal daartoe aan de eigenaars een specifieke toepassing ter beschikking stellen die toegankelijk is op de internetsite van de FOD Financiën.

Hierop zijn twee uitzonderingen:

1.     uitzondering: deze uitzondering is voorzien in artikel 2, tweede lid, a), van het KB nr. 58 voor de personen die kunnen aantonen dat zij zelf of de persoon die gemachtigd is de bedoelde inlichtingen namens hen in te dienen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikt om aan deze verplichting te voldoen. Het betreft dezelfde uitzondering als degene voorzien voor andere btw-documenten (periodieke aangifte, opgave van de intracommunautaire handelingen, aangiften van aanvang, van wijziging en van stopzetting van werkzaamheid) die door belastingplichtigen moeten worden ingediend.

2.     uitzondering: Artikel 2, tweede lid, b), van het KB nr. 58 voorziet een tweede uitzondering op dit principe in de vorm van een overgangsregeling. In afwachting van de ingebruikname van die webtoepassing, zullen de inlichtingen kunnen meegedeeld worden aan de hand van een papieren formulier, krachtens artikel 2, derde lid.

Deze uitzondering vloeit voort uit het feit dat de webtoepassing die is voorzien om de inlichtingen bedoeld in artikel 1 van het ontwerp mee te delen, nog niet materieel ter beschikking zal kunnen worden gesteld van de eigenaars van pas opgerichte gebouwen op de datum van inwerkingtreding van dit koninklijk besluit.

In de gevallen bedoeld in artikel 2, tweede lid, zal de eigenaar dat ingevulde en ondertekende formulier kunnen verzenden via de post of via een e-mail met het voorafgaandelijk ingevuld, ondertekend en vervolgens ingescand of gedigitaliseerde document (pdf, jpg of andere) hierna. In dat geval wordt het document verzonden aan het adres (of het e-mailadres) van het Centrum KMO of het Polyvalente centrum van het ambtsgebied waarin het gebouw gelegen is.

Artikel 2, vierde lid, van het ontwerp preciseert dat de minister van Financiën of zijn gemachtigde wordt opgedragen de toepassingsmodaliteiten te bepalen van de mededeling van de inlichtingen bedoeld in het eerste lid. Hij legt inzonderheid het modelformulier vast aan de hand waarvan de bedoelde inlichtingen moeten worden meegedeeld evenals de exacte gegevens die de inlichtingen omvatten, zoals de architectonische kenmerken van het gebouw en de specifieke bouwtechnieken die bij de oprichting van het gebouw werden aangewend.

Daar op datum van het maken van deze tekst, 8 april 2020, nog geen online-applicatie beschikbaar is voor het indienen van het formulier nr. 111 B57 moet het formulier bij voorkeur via e-mail verzonden worden naar het e-mailadres vermeld in de grijze kader op de brief.

Van zodra de applicatie beschikbaar is zullen de betrokkenen daarvan verwittigd worden. Het formulier kan op papier opgestuurd worden wanneer u geen toegang heeft tot e-mail.

4.2.3. Andere verplichtingen blijven

Ongeacht of de Administratie een formulier nr. 111 B57 met begeleidend schrijven verstuurt of niet, moet de bouwheer zich aan enkele algemene btw-verplichtingen houden:

1.     Bewaringsplicht voor de plannen, bestekken en de facturen van het opgerichte (bij)gebouw of van de verbouwing gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van betekening van het kadastrale inkomen.

2.     Leg deze documenten ter inzage voor telkens één van de btw-ambtenaren ernaar vraagt. Als u de documenten niet kunt voorleggen zal de belasting voor die dienstverrichtingen als niet voldaan beschouwd, tenzij het tegendeel kan bewezen worden.

3.     Het btw-tarief is 21% voor de werkuren en de materialen aangerekend door aannemers en zelfstandigen. Op de bouwmaterialen die u zelf aankoopt, betaalt u ook 21% btw.

4.     De afbraak en de erop volgende heropbouw van een privéwoning geniet in bepaalde Belgische steden en onder bepaalde voorwaarden het verlaagd btw-tarief van 6%. Voor meer info wordt verwezen naar deel 6, inzake de btw-tarieven.

Wanneer met buitenlandse aannemers gewerkt wordt om een woning op te richten of te verbouwen moet volgend onderscheid gemaakt worden.

1.     U bent een particulier:

Bij werken uitgevoerd aan uw woning door een aannemer uit het buitenland, moet er steeds Belgische btw op de factuur aangerekend worden en niet de btw van het land van de aannemer.

2.     U bent een in België gevestigde belastingplichtige die btw-aangiftes moet indienen:

Als u de woning (deels) zal gebruiken voor uw economische activiteit, dan kan de buitenlandse aannemer een factuur opmaken zonder btw met de vermelding 'btw verlegd'.

U neemt de verschuldigde btw op in uw btw-aangiftes

4.2.4. Samenvatting van de chronologische stappen inzake een nieuwbouw

1.     Indiening en goedkeuring van de stedenbouwkundige vergunning bij de gemeentelijke overheid door de bouwheer.

2.     Op basis van deze goedgekeurde stedenbouwkundige vergunningen stuurt de Administratie een formulier nr. 111 B57 met begeleidend schrijven.

Er wordt niet voor alle nieuwbouwvergunningen een formulier nr. 111 B57 met begeleidend schrijven verstuurd. Op voorhand wordt er een deselectie uitgevoerd op alle nieuwbouwvergunningen.

Het formulier nr. 111 B57 moet uiterlijk binnen de drie maanden na de betekening aan de eigenaar van het kadastraal inkomen van het gebouw ingediend worden.

De verplichting om het formulier nr. 111 B57 in te dienen slaat enkel op de bouwheren die het begeleidend schrijven met het formulier nr. 111 B57 in bijlage ontvangen.

4.2.5. Sancties

Volgende sancties kunnen toegepast worden:

Het niet tijdig indienen van het formulier nr. 111 B57 is een inbreuk begaan op de toepassing van artikel 64, § 4 W.Btw.

Op grond van artikel 70, § 4, eerste lid W.Btw. worden alle overtredingen van dit Wetboek of van de besluiten genomen ter uitvoering ervan, behalve die vermeld in §§1, 2 en 3 van artikel 70, bestraft met een niet-proportionele fiscale geldboete van 50 euro tot 5.000 euro per overtreding. Het bedrag van deze geldboete wordt naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding bepaald volgens een schaal waarvan de trappen door de koning worden vastgesteld.

Overeenkomstig de bijlage bij het Koninklijk Besluit nr. 44 van 09.07.2012 tot vaststelling van het bedrag van de niet-proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde, afdeling 6, is een boete verschuldigd van 250,00 euro.

4.2.6. Model van het formulier nr. 111 B57

Dit formulier nr. 111 B57 vervangt het formulier nr. 106.3 dat, ingevolge de wet houdende diverse bepalingen inzake belasting over de toegevoegde waarde van 30.07.2018, thans niet meer van toepassing is.

Het formulier nr. 111 B57 bestaat uit een vragenlijst met vijftien vragen. De antwoorden hierop zal de Administratie gebruiken om verdere selecties te maken van dossiers die verder zullen onderzocht worden met betrekking tot de normale waarde van het gebouw en of het juiste btw-tarief werd toegepast.

Op het einde van de vragenlijst worden de gegevens zoals gekend door de Administratie opgenomen (naam, nationaal nummer, ondernemingsnummer, telefoonnummer en e-mailadres). Hierbij wordt nog de mogelijkheid geboden om nieuwe en gewijzigde contactgegevens door te geven aan de Administratie.

Formulier nr. 111 B57 vind je in Bijlage 2 van 2020/C/51.

 

4.3. Het aangifteformulier, van toepassing tot 20.08.2018

Als de uiterste indieningstermijn (van 3 maanden na de betekening van het kadastraal inkomen) voor uw bouwaangifte nog niet verlopen is op 20 augustus 2018 en de bouwheer de aangifte nog niet ingediend heeft, moet dat ook niet meer gebeuren. Vanaf 20 augustus 2018 wordt ze vervangen door de verplichting de specifieke inlichtingen mede te delen die de nieuwe wet oplegt.

Zodat het uitvoeringsbesluit en de nieuwe formulieren beschikbaar zijn, zal de FOD Financiën zelf een bericht en een model van formulier sturen aan alle bouwheren die deze inlichtingen moeten verstrekken. Vanaf dat moment is er opnieuw een termijn van 3 maanden om het formulier ingevuld terug te sturen.

De bevoegde hoofdcontroleur stuurt iedere houder van een bouwvergunning een exemplaar van een aangifteformulier, dat als bijlage aan dit hoofdstuk werd toegevoegd. Deze formulieren, die tevens beschikbaar zijn op vraag van betrokkenen, omvatten een dubbel blad (vier bladzijden) waarop dient ingevuld te worden:

4.3.1. Op de eerste bladzijde

1.     Naam, adres en beroep van de bouwheer aan wie de diensten tot oprichting van het gebouw werden verstrekt, evenals zijn eventueel btw-registratienummer;

2.     Het volledig adres van het opgerichte gebouw;

3.     De datum van betekening van het kadastrale inkomen (de eerste betekening);

4.     De datum van ingebruikname van het gebouw (eerste bewoning);

5.     De staat van afwerking van het gebouw op datum van betekening van het kadastraal inkomen in een vak, aangeduid onder het nr. I.

De graad van afwerking die in dit vak vermeld wordt is zeer belangrijk, vermits de schatting in principe verricht wordt volgens de vermelde afwerking. Niet afgewerkte gedeelten, kleine uit te voeren bijzonderheden hierbuiten gelaten, dienen dus zorgzaam vermeld te worden. Als voorbeelden van niet-afwerking kunnen vermeld worden:

o   sierschouw nog niet geplaatst;

o   vloerbedekking in een slaapkamer nog niet uitgevoerd;

o   voegwerk nog uit te voeren, enz.

De bevoegde ambtenaar kan eventueel een bezoek ter plaatse verrichten om de belangrijkheid van de nog uit te voeren werken na te gaan.

4.3.2. Op de tweede bladzijde

In het vak II wordt een opsomming gevraagd van de facturen die werden uitgereikt door aannemer(s) die belast werden met het uitvoeren van werk in onroerende staat met betrekking tot een gebouw.

Deze werken van één of meerdere aannemers kan bestaat uit het leveren en plaatsen van bouwmaterialen of alleen in het verwerken of plaatsen van door de eigenaar aangekochte bouwmaterialen.

Worden niet aangemerkt als bedoelde onroerende werken:

·        de aanleg van wegen;

·        de aansluitingen op het water-, gas-, elektriciteits- of televisiedistributienet;

·        de afbraak van een oud gebouw;

·        de aanleg van tuinen;

·        de aanleg van opritten;

·        de facturen betreffende het studiewerk en het toezicht verricht door architecten, landmeters en ingenieurs.

4.3.3. Op de derde bladzijde

Het vak III op deze bladzijde is bestemd voor de opsomming van de facturen voor de aankoop van bouwmaterialen door de bouwheer zelf. Er dient vermeld te worden door wie deze materialen werden verwerkt, zoals een aannemer, de bouwheer zelf of een familielid.

Deze bouwmaterialen moeten uiteraard dienstig zijn geweest bij de oprichting van het gebouw en zodanig zijn verwerkt dat ze onroerend uit hun aard zijn geworden.

Voorbeelden: wandtegels, vloerbedekking, bouwstenen, deuren en ramen, keukenkasten, enz. Zijn niet bedoeld: toestellen voor de verlichting (lusters, spots), keukentoestellen (ijskast, diepvries, vaatwasmachine, wasmachine, oven enz.).

Zijn wel bedoeld: de bouwmaterialen die afkomstig zijn van afbraak van een oude woning en hergebruikt werden door de bouwheer evenals de bouwmaterialen eventueel gekocht van niet -belastingplichtigen.

4.3.4. Op de vierde bladzijde

In het vak IV vermeldt de bouwheer in welke mate hijzelf werk heeft uitgevoerd of in welke mate werken gratis werden uitgevoerd door familieleden of derden, die niet de hoedanigheid van belastingplichtige hebben. De uitvoering van deze werken dient bewezen te worden met de middelen van het gemeen recht, uitgezonderd de eed. De meeste controlediensten stellen zich tevreden met getuigenissen van een bevoegd persoon (zoals de wijkagent) of de buren.

Er mag niet uit het oog worden verloren dat de werken die gratis worden uitgevoerd door een btw-belastingplichtige toch aan de btw zijn onderworpen ingevolge het artikel 19, § 2, 2°, van het Wetboek Btw (zie 9.1. Werk in onroerende staat uitgevoerd door een belastingplichtige voor eigen behoeften, hierna). De maatstaf van heffing is echter de door de belastingplichtige gedane uitgaven. Dit betekent dat, als de belastingplichtige enkel zijn arbeid inbrengt, waarvoor hij geen uitgaven dient te maken, dat de maatstaf van heffing nul is.

Het aangifteformulier wordt tenslotte voor echt verklaard, gedagtekend en ondertekend door de eigenaar-oprichter.

4.3.5. Bij te voegen bijlagen

1.     Het bouwplan, zoals het werd goedgekeurd door de bevoegde instanties, met plattegronden, dwarsdoorsnede en situatieplan;

2.     het bestek of de bestekken, die door de aannemer(s) werden opgesteld met de na te leven bepalingen en voorwaarden;

3.     de attesten die de feiten staven, vermeld op de vierde bladzijde in het vak IV, zoals in 4.3.4. Op de vierde bladzijde hiervoor vermeld (de getuigenissen);

4.     de originele facturen.

4.3.6. Gevolgen van de niet-indiening van de aangifte 106/3 en de niet-voorlegging van de facturen

Ingevolge artikel 70, § 4 van het Wetboek Btw bedraagt de wettelijke boete van 25 EUR tot 2.500 EUR wanneer de aangifte niet wordt ingediend. De invordering van die geldboete ontslaat de bouwheer evenwel niet van de verplichting tot indiening van de bouwaangifte.

Wanneer de voorlegging ter inzage van facturen niet plaatsvindt, wordt de btw, behoudens tegenbewijs, geacht niet te zijn voldaan voor de dienstverrichtingen waarvoor geen facturen worden voorgelegd1.

1 Art. 64, § 4, tweede lid van het Wetboek Btw.

 

5. De minimummaatstaf van heffing of de normale waarde

5.1. Principe

De maatstaf van heffing, of het bedrag waarover de btw werd berekend, mag voor werk in onroerende staat, dat betrekking heeft op op te richten gebouwen, niet lager zijn dan de normale waarde, d.w.z. de prijs die hier te lande in dezelfde handelsfase voor dat werk kan worden verkregen onder vrije mededinging tussen twee van elkaar onafhankelijke partijen.

Indien er meer dan één contract voor de oprichting van het gebouw werd gesloten mag het totaal van de maatstaven van heffing van die contracten niet lager zijn dan de bovengenoemde normale waarde van de gezamenlijke werken.

Bijgevolg dienen er facturen voorgelegd te worden voor het totaal van die normale waarde, uitgezonderd de werken waarvan kan bewezen worden dat ze ofwel door de bouwheer zelf werden uitgevoerd, ofwel gratis door familieleden of derden-niet-belastingplichtigen.

De bewering van een bouwheer dat er bij sommige aannemers gunstigere prijzen werden bedongen dan de normale oprichtingsprijzen doet niets ter zake, vermits de normale oprichtingsprijzen determinerend zijn voor de bepaling van de maatstaf van heffing inzake btw1.

1 Antwerpen, 22.09.2009, rolnr 2008/AR/2033 en Rb. Luik, 21.12.2017, rolnr. 02/1644/A; ©FOD Financiën, www.fisconetplus.be.

 

5.2. Tijdstip waarop de normale waarde wordt bepaald

Het tijdstip voor de vaststelling van de normale waarde is 1 januari van het jaar waarin het gebouw geheel of gedeeltelijk in gebruik werd genomen. Daar dit, in het geval dat de bouwheer verschillende jaren over het bouwen van een woning doet, nadelig kan zijn, stapt de Btw-administratie van die datum in de praktijk af indien er geen deskundige schatting verricht dient te worden1.

1 Zie tevens Vr. en Antw., Senaat G.Z. 1974-1975 blz. 601, Vr. nr. 50, Verbist, d.d. 3 januari 1975, BTW-Revue nr. 20, p. 167.

 

5.3. Overeenstemming met het Europees recht

Overeenkomstig artikel 11, A, 1, a) van de Zesde Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 mei 1977 is, voor de leveringen van goederen en voor de diensten, de normale heffingsgrondslag alles wat de leverancier of dienstverlener voor die handelingen verkrijgt of moet verkrijgen.

Evenwel mochten de Lidstaten die op 1 januari 1977 afwijkende bepalingen toepasten teneinde bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen, die maatregelen handhaven op voorwaarde dat zij de commissie daarvan ten laatste op 1 januari 1978 in kennis stelden. Die kennisgeving gebeurde voor de in België toegepaste bijzondere afwijkende bepalingen, vooral inzake de minimummaatstaf van heffing voor pas opgerichte gebouwen, op 23 december 1977.

Alzo mag, bij toepassing van vermeld artikel 36, § 1, b van het Wetboek Btw, de maatstaf van heffing voor diensten betreffende werk in onroerende staat dat betrekking heeft op op te richten gebouwen niet lager zijn dan de normale waarde1.

‘Als normale waarde wordt beschouwd het volledige bedrag dat een afnemer in de handelsfase waarin de levering van goederen of de dienst wordt verricht, bij eerlijke concurrentie zou moeten betalen aan een onafhankelijke leverancier of dienstverrichter op het grondgebied van het land waar de handeling belastbaar is, om de desbetreffende goederen of diensten op dat tijdstip te verkrijgen.’

Die waarde wordt bepaald, geval per geval, rekening houdend met de in de bouwsector toepasselijke prijzen, het bouwplan, de aard van de constructie, de geplaatste of verwerkte materialen, enz.2

1 Vr. en Antw., Kamer, G.Z., 1995-1996, nr. 36, 3 juni 1996, blz. 4664-4666, Vr. nr. 348, Anthuenis d.d. 19 maart 1996.

2 Vr. en Antw., Senaat, 2005-2006, nr. 3-74, blz. 7909 – Vr. nr. 3-5637, Mw. Nyssens, d.d. 12 juli 2006.

 

6. Vaststelling van de normale bouwwaarde door de btw-diensten

6.1. Nazicht door de Btw-administratie

Zoals hoger uiteengezet dienen in principe facturen te worden voorgelegd voor het bedrag van de normale waarde (bouwwaarde) van het gebouw, ongeacht het feit dat de bouwheer bv. gunstige voorwaarden heeft verkregen van de aannemer.

De Btw-administratie stelt de normale bouwwaarde vast en vergelijkt die met de gefactureerde prijzen aan de bouwheer, mits inachtneming van volgende gegevens:

1.     het opgerichte gebouw wordt als voltooid aangemerkt, tenzij anders werd vermeld in de aangifte (zie 4.3. Het aangifteformulier, van toepassing tot 20.08.2018, hiervoor);

2.     het hele gebouw wordt geacht te zijn opgericht door aannemers, tenzij kan worden aangetoond dat de bouwheer zelf bepaalde werken uitvoerde of dat bepaalde werken gratis werden uitgevoerd door familieleden of derden;

3.     de normale oprichtingsprijs is die van toepassing op 1 januari van het jaar waarin het gebouw geheel of gedeeltelijk in gebruik werd genomen (zie 5.1. Principe, hiervoor);

4.     de berekening van de normale oprichtingsprijs is vastgesteld met inachtneming van de gebruikte bouwmaterialen en de aard van de constructie (zie verder onder 6.3. Het gebruik van kosteloos verkregen bouwmaterialen, hierna);

5.     de door de Administratie vastgestelde waarde is een voorstel tot het minnelijk afwikkelen van een ‘bouwdossier’ (zie verder onder 6.5. De schatting door de Btw-administratie, hierna).

6.2. De uitvoering van werken door de bouwheer zelf of de uitvoering op kosteloze wijze van werken door familieleden of derden

De bouwheer mag bewijzen, zonder dat de Btw-administratie hiertoe een bepaalde werkwijze oplegt, dat er in bepaalde mate geen dienstverstrekking met betrekking tot een werk in onroerende staat is geweest omdat hijzelf het werk heeft uitgevoerd en daarbij al of niet bouwmaterialen heeft verwerkt of geplaatst. Zoals reeds hoger vermeld dient de bouwheer de echtheid aan te tonen van deze feiten door bewijsmiddelen, anders dan de eed, aan te voeren. Schriftelijke verklaringen van ooggetuigen, die al of niet door de Btw-administratie aanvaard worden, worden in de praktijk doorgaans als bewijsmiddel aangewend.

Het bewijsmiddel kan door de bouwheer worden geleverd met alle middelen van recht, anders dan de eed. In een specifiek geval, waarbij de rechter een attest, uitgereikt door de burgemeester, als onvoldoende bewijs had verworpen, stond de rechter wel toe dat er een getuigenverhoor plaatsgreep teneinde de juistheid van de verklaring van de bouwheer vast te stellen1.

Het bewijs van verkrijging van de materialen die door de bouwheer werden verwerkt wordt doorgaans geleverd door een factuur van de leverancier, of een leveringsnota van de leverancier met vermelding van de aard, de prijs en de betaling van de gekochte materialen. Het is de normale waarde van die materialen, en niet hun werkelijke kostprijs, die van de raming van de normale waarde van het gebouw dienen te worden afgetrokken2. Werden materialen aangekocht of verkregen van een niet-btw-belastingplichtige, dan is het aangewezen een geschrift voor te leggen dat ondertekend is door beide partijen.

In dezelfde zin dient gehandeld te worden om het bewijs te leveren van de werken die werden uitgevoerd door familieleden of derden, die niet de hoedanigheid van aannemer hebben. Deze werken dienen evenwel kosteloos te geschieden, wat ook dient bewezen te worden, doorgaans door het voorleggen van een geschrift waarin het familielid de kosteloosheid bevestigt. De Administratie zal wellicht de kosteloosheid aanvechten op het ogenblik dat de werken werden uitgevoerd ofwel door een familielid van een verdere graad dan de vierde (een neef of nicht is een familielid in de vierde graad) ofwel door een derde persoon.

Wanneer het bewijs voor uitvoering van bepaalde werken wordt geleverd, worden die werken niet in aanmerking genomen voor het vaststellen van de maatstaf van heffing en in die mate zal de heffing beperkt worden tot de btw die eventueel werd geheven op de geleverde bouwmaterialen.

Schriftelijke verklaringen van personen die zelf kennis hebben van het verrichte werk omdat zij van dat werk ooggetuige zijn geweest, kunnen als een bewijsmiddel van gemeen recht worden aangemerkt3.

Ook de vereniging zonder winstgevend doel die aan haar personeel een deel van de werken aan een gebouw, dat zij voor eigen behoeften laat oprichten, heeft toevertrouwd, kan het bewijs leveren dat de werken gratis uitgevoerd werden door de bouwheer zelf, of gratis op een andere manier4.

Teneinde het bedrag te kunnen vaststellen van de zelf of door familieleden uitgevoerde werken, die aldus niet aan btw onderhevig zijn, verdient het aanbeveling om van deze werken, vóór de uitvoering, een bestek (of bestekken) te laten uitvoeren door aannemers. De bouwheer kan op die manier aantonen welk bedrag aan hem en aan zijn familieleden kan toebedeeld worden voor de niet aan btw onderhevige werken.

Wanneer er hulp wordt verleend aan aannemers verdient het aanbeveling dat deze aannemers de hulp op hun factuur vermelden en daarbij tevens een raming maken van het door de bouwheer uitgespaarde loon.

In het geval dat een bestuurder van een vennootschap-aannemingsbedrijf een private woning voor zichzelf opricht, wordt ervan uitgegaan dat de woning in feite wordt opgericht door de vennootschap. Dit betekent dat het door de vennootschap verrichte werk belastbaar is op grond van artikel 19, § 2, 2°, van het Wetboek Btw (zie 9.1. Werk in onroerende staat uitgevoerd door een belastingplichtige voor eigen behoeften, hierna). De verschuldigde btw dient te worden berekend, overeenkomstig artikel 33, 2°, van het Wetboek Btw, over de door de vennootschap gedane uitgaven, d.w.z. uitgaven die direct betrekking hebben op het verrichte werk.

Derhalve is voor bedoelde handelingen geen btw verschuldigd op het werk gepresteerd door de bestuurder in de veronderstelling dat deze laatste normaal door de vennootschap voor dat werk niet wordt vergoed, doch alleen op de uitgaven die specifiek voor dat werk werd gedaan (aankoop van materialen enz.). Het werk dat in voorkomend geval wordt gepresteerd door de personeelsleden van de betrokken vennootschap maakt in hoofde van laatstgenoemde evenwel steeds een gedane uitgave uit die tot de maatstaf van heffing behoort5.

De opmerking dient gemaakt dat het kosteloos verrichten van bouwwerken eveneens kan onderworpen zijn aan verplichtingen inzake het arbeidsrecht en de werkloosheidsreglementering. Het feit van onder gezag te werken, zelfs zonder loon, heeft de toepassing van een aantal arbeidsrechtelijke wetten voor gevolg (bv. de wetgeving inzake arbeidsduur). Ook de wetgeving inzake het sluikwerk met handels- of ambachtelijk karakter, waarvan de bevoegdheid behoort tot het ministerie van Middenstand, kan hier van toepassing zijn.

De onbezoldigde hulp bij het bouwen en verbouwen van woningen door werklozen wordt geregeld bij de artikelen 44 en 45 van het KB van 25 november 1991 en artikel 18 van het MB van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering6.

Bij een controle op de werf kan het voorleggen van de identiteitskaart enkel gevorderd worden door de politieambtenaren, zoals omschreven in de Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt en dan nog enkel onder de voorwaarden omschreven in artikel 34 van deze wet7.

1 Rb. Brugge, 9 februari 1998.

2 Beslissing van 1 oktober 1973 nr. E.T. 14.766, BTW-Revue nr. 15, blz. 197, nr. 445.

3 Vr. en Antw., Kamer, 2005-2006, nr. 118, blz. 22923-22925 – Vr. nr. 1174, Mw. Pieters, d.d. 9 maart 2006.

4 Beslissing van 25 april 1974 nr. E.T. 11.980, BTW-Revue nr. 17, blz. 340, nr. 489.

5 Vr. en Antw., Kamer, 1994-1995, nr 125, Vr. nr. 1177, Taylor, d.d. 2 augustus 1994, BTW-Revue nr. 111, p. 1258 en Vr. en Antw., Kamer, 1994-1995, nr. 131, Vr. nr. 1240, Denys, d.d. 11 oktober 1994, BTW-Revue nr. 112, p. 222-225.

6 Vr. en Antw., Senaat, 1992-1993, nr 73, blz. 3766, Vr. nr. 453, Cardoen, d.d. 16 juli 1993, BTW- Revue nr. 107, p. 190-193.

7 Vr. en Antw., Van Kessel, 11 februari 1999, Kamer, G.Z., 1998-1999, nr. 171, 19/04/1999, p. 22801-22802.

 

6.3. Het gebruik van kosteloos verkregen bouwmaterialen

Op een vraag van volksvertegenwoordiger Gabriëls van 22 mei 19871 inzake afbraakmaterialen werd geantwoord dat:

·        geen btw verschuldigd is wanneer een aannemer afbraakmaterialen gratis laat afhalen door belangstellende bouwers;

·        het bewijs dat afbraakmaterialen kosteloos werden verkregen kan door de bouwer worden geleverd volgens de regels van het gemene recht, zoals bv. door het voorleggen van een overeenkomst tussen de schenker en de begiftigde waarin de aard en de hoeveelheid van de geschonken materialen vermeld zijn;

·        in de mate waarin het bewijs geleverd is, wordt voor het bepalen van de minimum-maatstaf van heffing de waarde van gelijkaardige nieuwe materialen van de normale waarde van het gebouw afgetrokken.

1 Zie BTW-Revue nr. 77, p. 272.

6.4. Lagere prijzen bekomen voor de aankoop van bouwmaterialen

Het leveren van een tegenbewijs kan ook indien de bouwheer kan aantonen dat hij materialen heeft gekocht tegen prijzen die lager liggen dan de normale. Dat bewijs kan onder meer worden geleverd door facturen waarop aanzienlijke kortingen voorkomen of door de bijzondere omstandigheden van de zaak (bijvoorbeeld werkzaamheid van de bouwheer in de onroerende sector, beroepsrelatie, enzovoort). De familieverhouding van de bouwheer met de leverancier van de bouwmaterialen wordt niet aanzien als een bijzondere omstandigheid1.

1 Zie parl. vr. nr. 1102, 23.01.2006, Mw. Pieters; Vr. en Antw., Kamer, 2005-2006, nr. 110, blz. 20582-20585.

 

6.5. De schatting door de Btw-administratie

Aan de hand van het plan, de bestekken en de voorgelegde facturen bepaalt de Btw-administratie de normale bouwwaarde. In deze bescheiden vindt de bevoegde controleur meestal de beschrijving van de gebruikte materialen en kan hij met kennis van zaken oordelen over belangrijke elementen van het gebouw, zoals de vloerbedekking, het sanitair, de keukeninstallatie, de sierschouw, de dakbedekking, de gevelstenen, de deuren en ramen, de beglazing, de isolatie, de centrale verwarmingsinstallatie, de rolluiken, de liftinstallatie ...

De normale waarde wordt bepaald, geval per geval, rekening houdend met de in de bouwsector toepasselijke prijzen, het bouwplan, de aard van de constructie, de geplaatste of verwerkte materialen enzovoort. Voor het vaststellen van de normale oprichtingsprijs van een gebouw wordt niet alleen de oppervlakte van dat gebouw in aanmerking genomen, maar ook het gebruik van duurdere of minder dure materialen, de bijzondere wijze van constructie en de al dan niet weelderige afwerking van dat gebouw1. De schattingsprijzen die de Btw-administratie aanwendt, die jaarlijks aan wijziging onderhevig zijn, evenals de andere gegeven controlerichtlijnen, worden niet bekendgemaakt2, omdat zulke publicatie uiteindelijk de fiscale fraude zou bevorderen.

Voor het bepalen van de richtprijzen houdt de Administratie niet noodzakelijk rekening met de hoogste of met de laagste eenheidsprijs, maar wel met de meest voorkomende eenheidsprijs per soort werkaanneming, zodat dit redelijkerwijze toelaat het hele land op gelijke voet te behandelen. De mogelijke prijsverschillen tussen de regio’s worden bovendien sterk getemperd door de vaststelling dat de werkzaamheid van aannemers niet beperkt is tot één streek.

Bovendien geven de btw-ambtenaren blijk van een grote gematigdheid bij het vaststellen van de normale oprichtingsprijs3.

Indien bepaalde elementen ontbreken zal de bevoegde controleur, meestal in een gesprek, de ontbrekende inlichtingen vragen aan de bouwheer.

De controleagenten verkrijgen in principe geen recht op toegang tot de woning teneinde over te gaan tot vaststelling van de normale waarde, noch door artikel 64, § 4, van het Wetboek Btw noch ingevolge artikel 63 van het Wetboek Btw. Op artikel 63 kan de ambtenaar zich immers slechts beroepen tegenover personen die een economische activiteit uitoefenen en met betrekking tot de lokalen waar zij hun werkzaamheden verrichten en, meer algemeen, alle plaatsen waar in het W.Btw. bedoelde handelingen vermoedelijk worden verricht.

Niettemin is er niets dat belet dat de controleagent en de eigenaar in der minne overeenkomen om het gebouw te bezichtigen teneinde mogelijke praktische moeilijkheden op te lossen of teneinde te vermijden dat bijkomende vragen om inlichtingen moeten worden gericht aan de eigenaar of aan derden4.

Ambtenaren die zich toegang tot particuliere woningen ver schaffen zonder machtiging van de rechter in de politierechtbank, gaan hun bevoegdheid te buiten. Zelfs de toestemming van de belastingplichtige aan opsporingsagenten zonder de vereiste hoedanigheid, volstaat niet. De aldus bekomen inlichtingen zijn onwettig en kunnen dan ook niet als bewijs gelden5.

1 Vr. en Antw., Kamer buitengewone zitting, 1988, Vr. nr. 28, Devolder, d.d. 1 april 1988 in BTW-Revue nr. 83, p. 474 en Vr. en Antw., Kamer G.Z., 1988-1989, Vr. nr. 138, Vanhorenbeek, d.d. 25 november 1988 in BTW-Revue nr. 84, p. 100.

2 Vr. en Antw., Kamer G.Z., 1975-1976, Vr. nr. 98, Olivier, d.d. 2 maart 1976, in BTW-Revue nr. 26, p. 230 en Vr. en Antw., Kamer, 1999-2000, nr. 167, Vr. nr. 1637, Ghesquière, d.d. 9 februari 1999.

3 Vr. en Antw., Kamer,2002-2003, nr. 151, blz. 19310-19312, Vr. nr. 1099, Lahaye, d.d. 3 september 2002.

4 Vr. en Antw., Kamer, 1996-1997, nr. 57, blz. 7651-7652,Vr. nr. 393, Van den Eynde, d.d. 23 april 1996

5 Antwerpen, 12 november 1996 in F.J.F. nr. 97/16.

 

6.6. Het minnelijk voorstel

Stelt de bevoegde controleur een verschil vast tussen de door hem berekende normale bouwwaarde en de voorgelegde facturen en stukken van de bouwheer, dan zal hij een minnelijke overeenkomst voorstellen aan de eigenaar-oprichter.

Wordt dit minnelijk voorstel, eventueel na betwisting en verandering, door de bouwheer aanvaard, dan is die overeenkomst een dading, bij toepassing van artikel 84 van het Wetboek Btw. De geldigheid van dit akkoord, dat bindend is voor beide partijen, wordt algemeen aanvaard, evenals de onherroepelijkheid ervan. Het aangaan van deze dading blijft uiteraard zonder invloed op de betrekkingen tussen de bouwheer en zijn aannemer(s). M.a.w.: dit betekent niet dat de overeenkomsten gesloten tussen genoemde personen als vals bestempeld worden1.

Deze bepaling van de normale waarde heeft in principe ook geen invloed op andere wetgeving, zoals bv. inzake directe belastingen.

Het tekort tussen de normale waarde en de aangegeven waarde wordt steeds belast aan het normale tarief en kan dus niet genieten van eventuele verlaagde tarieven.

Indien het gebouw een bedrijfsgedeelte omvat en, ingevolge de controleschatting door de btw-diensten, een aanvullende btw-bedrag verschuldigd is, kan deze btw niet, en ook niet gedeeltelijk, in aftrek worden gebracht. Deze niet-aftrekbare btw wordt wel bij het bedrag gevoegd dat als basis dient voor de afschrijvingen2.

Indien geen minnelijk akkoord wordt bereikt tussen de partijen kan de door de minister van Financiën aangewezen ambtenaar, en ook de bouwheer, bij toepassing van artikel 59, § 2 van het Wetboek Btw een deskundige schatting vorderen. Deze wordt besproken in 7. De deskundige schatting.

1 Vr. en Antw., Kamer G.Z., 1975-1976, Vr. nr. 1bis, Olivier, d.d. 14 oktober 1975, in BTW-Revue nr. 24, p. 92.

2 Vr. en Antw., Senaat, 1982-1983, nr. 1, Vr. nr. 180, Cardoen, d.d. 1 september 1982 in BTW-Revue nr. 56, p. 43.

 

6.7. Wet inzake de openbaarheid van bestuur

Uiteraard is ook hier de wet inzake de openbaarheid van bestuur van 11 april 1994 van toepassing en kan inzage gevraagd worden in bestuursdocumenten. De aanvraag tot voorlegging van bestuursdocumenten wordt voorgelegd aan de Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten. Meer uitleg hierover wordt verstrekt in 4 Openbaarheid van bestuur.

7. De deskundige schatting

De procedure van de deskundige schatting wordt behandeld in het Koninklijk Besluit nr. 15 van 3 juni 1970.

7.1. Personen die de deskundige schatting kunnen vorderen

Zowel de door de minister van Financiën aangewezen ambtenaar, zijnde de hoofdcontroleur van het btw-controlekantoor in wiens ambtsgebied het opgerichte gebouw is gelegen, als de bouwheer kunnen de deskundige schatting vorderen.

Meestal gebeurt dit door de bevoegde ambtenaar nadat zijn minnelijk voorstel aan de bouwheer door deze laatste niet werd aanvaard. Eens de vordering tot schatting ingeleid is door de bevoegde hoofdcontroleur kan ze niet meer worden gevorderd door de oprichter van het gebouw en vice versa.

7.2. Diensten waarvoor de deskundige schatting kan worden gevorderd

De deskundige schatting kan gevorderd worden voor de dienst of de verscheidene diensten van al het werk in onroerende staat dat heeft bijgedragen tot de oprichting van het gebouw.

Werd vóór het instellen van de vordering tot schatting reeds het tegenbewijs door de Btw-administratie aangenomen dat er in een bepaalde mate geen dienstverrichtingen zijn geweest (werk van de bouwheer of familieleden), dan kan de procedure van de deskundige schatting hiervoor niet worden ingeroepen.

Werd vóór het instellen van de vordering tot schatting het hiervoor bedoeld tegenbewijs niet door de Btw-administratie aangenomen, dan behoort die betwisting tot het domein van het gemeen recht. Dit betekent dat het oordeel van de rechter hier beslissend is en niet dat van de aangestelde deskundige.

7.3. Termijn van de kennisgeving van de vordering tot schatting

Ingevolge het artikel 15 van het KB nr. 15 van 3 juni 1970 moet de kennisgeving van de vordering tot schatting geschieden binnen twee jaar na de dag van de betekening van het kadastrale inkomen van het gebouw waarop de te schatten diensten betrekking hebben.

Deze kennisgeving, evenals alle andere te verrichten betekeningen, wordt bij ter post aangetekend schrijven gedaan. De afgifte van het stuk ter post geldt als kennisgeving vanaf de daaropvolgende dag, ook al is dit een zater-, zon of feestdag. De Administratie dient niet te bewijzen dat die aangetekende brief zijn bestemming bereikt heeft1.

1 Cass., 19 september 1985, BTW-Revue nr. 70, blz. 46.

7.4. De vordering tot schatting

Volgende vermeldingen komen voor in de vordering tot schatting die door de hoofdcontroleur wordt verricht:

1.     de te schatten dienst (of diensten);

2.     de door de Administratie geschatte normale waarde van die dienst (of diensten);

3.     het bedrag van de door de Administratie gevorderde belasting en geldboete (deze is in principe gelijk aan de gevorderde belasting);

4.     het tijdstip waarop de deskundige zich moet plaatsen om de normale waarde van de diensten te bepalen. Zoals vermeld in 5.2. Tijdstip waarop de normale waarde wordt bepaald, hiervoor, is dit op 1 januari van het jaar waarin het gebouw geheel of gedeeltelijk in gebruik werd genomen.

De vordering tot schatting die door de bouwheer wordt ingeleid vermeldt de te schatten diensten en het tijdstip waarop de normale waarde moet worden bepaald. Hij geeft hiervan kennis aan de bevoegde hoofdcontroleur bij aangetekend schrijven.

7.5. De deskundige(n)

De schatting kan bij overeenkomst tussen bouwheer en hoofdcontroleur opgedragen worden aan een bepaalde deskundige of aan een college van drie deskundigen. Bij gemis aan overeenkomst hieromtrent wordt de deskundige(n) benoemd door de vrederechter. De vrederechter mag niet oordelen of de aanwijzingen waarop de vermoedens van de Administratie gesteund zijn ernstig genoeg zijn om een schatting te vorderen1.

Op een deskundigenonderzoek inzake btw zijn de regels van het Gerechtelijk Wetboek niet van toepassing. Zo is er geen reden tot nietigheid van het deskundigenverslag wanneer het verslag van de vergadering of de vaststellingen van het deskundigenverslag of het voorverslag niet aan de belastingschuldige of zijn raadsman werden toegezonden2.

Het KB nr. 15 stelt in de artikelen 8 en 9 de wijze vast waarop de aangewezen deskundigen moeten handelen. Zo bepaalt artikel 8 van dit KB dat de deskundigen aan de partijen de dag en het uur dienen te laten weten waarop zij de nodig geachte bezoeken ter plaatse zullen doen en waar zij hun beweringen en opmerkingen zullen horen, en dat van ieder stuk dat door één van de partijen aan de deskundigen wordt medegedeeld, meteen door haar aan de andere partij, bij ter post aangetekend schrijven, een afschrift moet worden gezonden. De wetgever was van oordeel dat, door deze procedure, de rechten of voorrechten van de Administratie en de rechten van de belastingschuldige gevrijwaard bleven. De rechten van de verdediging worden niet geschonden wanneer de deskundige geen enkel gevolg gegeven heeft aan de door de raadsman van de verweerder later aan hem gerichte brief om hem ter kennis te brengen dat hij een dossier te zijner beschikking hield en zijn verslag heeft neergelegd zonder kennis te geven van het gevraagde voorverslag3.

De opdrachtgever die de nietigverklaring wegens stoffelijke vergissing vordert van een schatting, uitgelokt door de Administratie, moet deze vergissing bewijzen. Als de deskundige een schatting geeft, die hoger ligt dan de waarde toegekend door de Administratie, is dit geen stoffelijke vergissing vermits de opdracht van de deskundige erin bestaat een schatting te maken4.

De rechtsvordering tot nietigverklaring van de schatting door een deskundige moet worden ingeleid bij dagvaarding en is niet geldig ingesteld door middel van een verzoekschrift5.

Tot 21 januari 2008 was er geen beroep mogelijk tegen de schattingswaarde bepaald door de deskundige(n). Door de Programmawet van 27 december 20076 werd dit gewijzigd. In artikel 12 van het KB nr. 15 is thans vermeld dat zowel de ontvanger als de tegenpartij de schatting kunnen betwisten door inleiding van een rechtsvordering. Deze rechtsvordering dient ingeleid te worden, op straffe van verval, binnen de termijn van één maand te rekenen van de betekening van het verslag.

Het hof van beroep te Antwerpen is van oordeel dat zij de bevindingen van de deskundige moet kunnen toetsen. In casu vond het hof dat de deskundige op oordeelkundige en gedetailleerde wijze tot zijn bevindingen gekomen is en heeft hij bij de bepaling van de bouwwaarde van de werken rekening gehouden met marktconforme gegevens. Het feit dat de belastingplichtige bij sommige aannemers gunstiger prijzen heeft kunnen bedingen dan de normale oprichtingsprijzen doet niet ter zake, vermits de normale oprichtingsprijzen determinerend zijn voor de bepaling van de maatstaf van heffing inzake btw7.

De rechter moet de schatting van de deskundige kunnen toetsen en kan ook rekening houden met stukken die niet aan de deskundige werden voorgelegd8.

1 Cass. 7 september 1995, F.J.F., nr. 95/195.

2 Cass. 20 juni 1991, R.W., 1991-1992, p. 475. Zie ook Cass. 8 september 1994, F.J.F., nr. 95/126.

3 Cass. 8 september 1994 in BTW-Revue nr. 117, blz. 1074 en BTW-Revue nr. 123, blz. 818-833.

4 Rb. Bergen, 10 juni 1987 in BTW-Revue nr. 85, blz. 140.

5 Rb. Namen, 9 september 1988 in BTW-Revue nr. 85, blz. 144.

6 BS, 28 december 2006, derde editie.

7 Antwerpen, 22 september 2009, rolnr. 2008/AR/2033.

8 Cass., 24 november 2011, rolnr. F.10.0080.N.

7.6. Gevolgen van de deskundige schatting

De geschatte normale waarde wordt vergeleken met het totaal van de gefactureerde prijzen. Indien de geschatte normale waarde de gefactureerde prijzen overtreft is de bouwheer over dit verschil een aanvullend btw-bedrag aan het toepasselijk btw-tarief verschuldigd.

Vanaf de dag van de betekening van de kennisgeving van de vordering van de deskundige schatting is van rechtswege interest verschuldigd, thans 0,8% per maand.

De interest wordt per maand berekend over het bedrag van de verschuldigde btw, afgerond op het tiental in euro naar beneden, terwijl ieder begonnen tijdvak van een maand voor een gehele maand wordt gerekend.

De procedurekosten zijn ten laste van de bouwheer, evenals een geldboete ten bedrage van de aanvullende btw, indien de geschatte normale waarde de gefactureerde aannemingsprijzen overtreft en dat verschil gelijk is aan of groter dan een achtste van de maatstaf waarover de btw werd geheven.

Het bedrag van de schattingskosten kan niet worden betwist. De vrederechter van het ambtsgebied waar het schattingsverslag werd neergelegd is bevoegd inzake begroting van de schattingskosten1.

De procedurekosten blijven ten laste van de schatkist indien de bouwheer, vóór de kennisgeving van de vordering tot schatting, heeft aangeboden de aanvullende belasting te voldoen verhoogd met een gelijke som als boete over een maatstaf die het bij de schatting uitgewezen tekort bereikt of overtreft. In de praktijk wordt deze boete verder verminderd volgens het barema in 8. Verminderde boete bij minnelijke overeenkomst, hierna.

Als voorbeeld van een schattingsprocedure tot bepaling van de normale waarde van een gebouw kan verwezen worden naar een uitspraak van het hof van beroep te Gent, waar de schatting van de deskundige bevestigd werd. De tegenbeweringen van de bouwheer hadden voor het Hof geen bewijswaarde2.

In een ander geval is de rechter van oordeel dat de deskundige op oordeelkundige en gedetailleerde wijze tot zijn bevindingen is gekomen, terwijl voor de bepaling van de bouwwaarde van de uitgevoerde werken rekening werd gehouden met marktconforme gegevens3.

1 Rb. Gent, 14e Kamer, 15 oktober 1991, niet gepubliceerd.

2 Gent, 14 april 2015, rolnr. 2013/AR/1705.

3 Rb. Luik, 21.12.2017, rolnr. 02/1644/A; ©FOD Financiën, www.fisconetplus.be.

 

8. Verminderde boete bij minnelijke overeenkomst

Het verschuldigde btw-bedrag wordt, bij minnelijke overeenkomst, verhoogd met een verminderde boete, als volgt:

·        0% indien het verschil tussen de geschatte normale waarde en het bedrag van de maatstaf van heffing waarover de btw werd voldaan gelijk is aan of groter dan een achtste van de maatstaf waarover de btw werd geheven (de voorgelegde facturen);

·        10% van de verschuldigde btw, indien hetzelfde verschil groter is dan een achtste, maar kleiner of gelijk aan een vierde;

·        20% van de verschuldigde btw, indien hetzelfde verschil groter is dan een vierde, maar kleiner of gelijk aan de helft;

·        25% van de verschuldigde btw, indien hetzelfde verschil groter is dan de helft, maar kleiner of gelijk aan het bedrag van de maatstaf waarover de btw werd geheven;

·        35% van de verschuldigde btw, indien hetzelfde verschil groter is dan het bedrag waarover de btw werd geheven.

Bij minnelijke overeenkomst worden geen interesten geëist, zelfs niet wanneer een afbetalingstermijn wordt toegestaan1.

1 Zie BTW-Revue 22, blz. 332, Vr. en Antw., Kamer G.Z., 1974-1975, Vr. nr. 166, Burgeon, d.d. 21 mei 1975.