Erfbelasting in het Brussels Hoofdstedelijk gewest onder de loep

De erfbelasting is een gewestelijke belasting die u moet betalen bij het openvallen van de nalatenschap.

Erfbelasting in het Brussels Hoofdstedelijk gewest onder de loep

I. Activa

A. Omvang

In principe omvatten de activa al de roerende en onroerende goederen die de erflater bij zijn overlijden bezat, ongeacht hun ligging (art. 1, 1° en art. 15 Br.W.Succ.).

Hoewel bepaalde goederen in juridische zin niet meer tot het vermogen van de erflater behoren worden ze, voor de berekening van de successierechten, toch geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap (op basis van de zogenaamde ‘fictiebepalingen’).

Daarnaast zijn er ook bepaalde goederen die het vermogen van de erflater verlaten door het overlijden en bepaalde rechten die uitdoven door het overlijden van de erflater.

Ten slotte behandelen we in dit hoofdstuk ook een aantal bijzonderheden die nadere toelichting vereisen.

Hierbij een overzicht:

·        huwelijksvoordelen

·        schenkingen gedaan of ontvangen door de erflater

·        bedingen ten behoeve van een derde

·        vruchtgebruik (en andere levenslange rechten)

·        schuldvorderingen

1. Huwelijksvoordelen

art. 5 Br.W.Succ.

 

Algemeen

In principe krijgen beide echtgenoten, bij het overlijden van een van hen, ieder de helft van de gemeenschappelijke goederen. Ze kunnen echter van deze gelijke verdeling afwijken via huwelijksovereenkomst en aldus bepalen dat de langstlevende meer dan de helft verkrijgt (bv. via een verblijvingsbeding, een beding van vooruitmaking of een beding van ongelijke verdeling.

Gevolgen

Krijgt een van de echtgenoten meer dan de helft, dan vormt het surplus in principe een huwelijksvoordeel dat buiten de erfrechtelijke verkrijging bekomen wordt en aldus niet aan de successierechten onderworpen is. De wetgever heeft echter beslist om deze huwelijksvoordelen, wanneer ze niet onderworpen zijn aan de regels betreffende de schenkingen, te kwalificeren als fictieve legaten die aanleiding geven tot de heffing van successierechten.

2. Schenkingen

art. 7 Br.W.Succ.

 

Gedaan door de erflater

Binnen de drie jaar voor zijn overlijden In principe worden alle roerende goederen die de erflater binnen de drie jaar vóór zijn overlijden weggeschonken heeft, geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap. Ze zijn aldus onderworpen aan de successierechten. Als uitzondering hierop maken deze schenkingen echter geen deel uit van de nalatenschap, wanneer:

·        men kan aantonen dat de schenkingen geregistreerd werden vóór het overlijden van de erflater, of dat de schenkingsrechten vóór het overlijden opeisbaar waren;

·        de begiftigde vóór de erflater overlijdt (besl. 20.08.1936, Rec. Gén. Enr. Not. 1937, nr. 17.728);

·        het gaat om gebruikelijke schenkingen bij bepaalde gelegenheden (verjaardag, geboorte, huwelijk, enz.), rekening houdend met het vermogen en de stand van de erflater (besl. 08.01.1955, Rep. R.J., S 7/01.01, Antwerpen, 06.11.2007).

Toelichting

a. Het is de Administratie die moet bewijzen dat de schenking plaatshad in de laatste drie jaar vóór het overlijden (Cass., 12.03.2004).

b. Een schenking onder opschortende voorwaarde (of termijn) die dateert van meer dan drie jaar vóór het overlijden van de erflater valt niet onder deze bepaling, zelfs al gaat de voorwaarde in vervulling (of verstrijkt de termijn) binnen de drie jaar vóór het overlijden (besl. 11.01.1966, Rep. R.J., S 7/06.01).

c. Schenkingen van onroerende goederen worden niet geviseerd door deze bepaling. Deze moeten in principe steeds geregistreerd worden (er bestaan uitzonderingen: bv. onroerende goederen gelegen in het buitenland).

 

Onder opschortende voorwaarde van zijn overlijden

De roerende goederen die de erflater geschonken heeft onder de opschortende voorwaarde (of termijn) van zijn overlijden worden gelijkgesteld met legaten. Deze schenkingen worden dus geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en zijn aldus onderworpen aan de successierechten (art. 4, 3° Br.W.Succ.).

Ontvangen door de erflater

Goederen die de erflater verkregen heeft door schenking keren in bepaalde gevallen terug naar de schenker bij zijn overlijden. Deze terugkeer kan plaatsvinden op grond van de wet (wettelijke terugkeer) of een contractueel beding (conventionele terugkeer).

Wettelijke terugkeer 

In geval van wettelijke terugkeer, keren de goederen die de erflater via schenking ontvangen heeft van een ascendent van rechtswege terug naar deze ascendent, indien deze zich nog in de nalatenschap bevinden (in natura of onder de vorm van een schuldvordering) en de erflater geen afstammelingen heeft (art. 747 BW). Deze terugkeer is onderworpen aan de successierechten.

Voorbeeld

Een vader schenkt een bedrag van € 100.000 aan zijn zoon. Wanneer deze zoon voor zijn vader overlijdt en geen afstammelingen nalaat, dan keert het geschonken bedrag terug naar de vader. Op deze terugkeer zijn successierechten verschuldigd. Had de zoon dit bedrag intussen gebruikt voor bv. de aankoop van een woning, dan is er geen sprake van wettelijke terugkeer, aangezien het geschonken bedrag zich niet meer in natura (of onder de vorm van een schuldvordering) in de nalatenschap bevindt.

Conventionele terugkeer 

Het gaat om een terugkeer die door de schenker bedongen werd ten tijde van de schenking. Het gaat dus in feite om een schenking onder ontbindende voorwaarde van overlijden van de begiftigde. Deze terugkeer kan enkel bedongen worden in het voordeel van de schenker (art. 951 BW). Aangezien de goederen door de ontbinding van de schenking geen deel meer uitmaken van de nalatenschap, zijn er geen successierechten verschuldigd.

3. Bedingen ten behoeve van een derde

art. 8 Br.W.Succ.

 

Begrip

Het gaat om een overeenkomst tussen twee partijen waarbij de ene partij bedingt dat de andere partij sommen, renten of waarden moet geven aan een derde, die vreemd is aan de verrichting (bv. uitkering van een levensverzekering op het hoofd van de erflater aan een derde). Dit beding kan zowel uitgaan vanwege de erflater als vanwege een derde persoon.

Toelichting 

Onder ‘waarden’ verstaat men ‘alle effecten, al dan niet genoteerd op een Belgische of buitenlandse effectenbeurs’ alsook ‘levensverzekeringspolissen die de aard hebben van beleggingsverzekeringen’ (bv. Tak 23-producten) (besl. 10.03.2011 en 04.12.2012).

Voorbeeld

Een man sluit een levensverzekering af bij een verzekeringsmaatschappij in het voordeel van zijn echtgenote of zijn kinderen.

Belastbaarheid

Om te bepalen of de uitkeringen op grond van dergelijke bedingen aan de successierechten onderworpen zijn, moet men in principe een onderscheid maken naargelang het beding al dan niet uitgaat van de erflater zelf.

Uitgaande van de erflater

Uitgaande van een derde

Belastbaar indien het beding uitwerking heeft:

·        bij het overlijden van de erflater; of

·        binnen de drie jaar vóór het overlijden van de erflater; of

·        na het overlijden van de erflater.

Belastbaar indien:

·        deze derde optreedt voor rekening van de erflater; en

·        het beding uitwerking heeft bij het overlijden van de erflater.

Als uitzondering hierop, zijn niet onderworpen aan de successierechten (art. 8, lid 6 Br.W.Succ.):

·        de sommen, renten of waarden verkregen ingevolge een beding dat reeds aan de schenkingsrechten onderworpen werd;

·        de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting (bv. het wettelijk pensioen, uitkeringen op grond van de Arbeidsongevallenwet);

·        de renten en kapitalen ter uitvoering van een groepsverzekering voor werknemers, onder bepaalde voorwaarden.

Toelichting

a. Wanneer het uitgekeerde voordeel, in hoofde van de begunstigde, eveneens onderworpen is aan de inkomstenbelasting, mag deze belasting afgetrokken worden voor de vaststelling van het successierecht (besl. 31.12.1970 en 08.01.1988, Rep. R.J., S 8/18.02, Rec. Gén. Enr. Not., nr. 23.642).

b. De uitkeringen van een groepsverzekering zijn niet onderworpen aan de erfbelasting wanneer deze gevestigd is in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van 21 jaar niet bereikt hebben, ter uitvoering van een bindend reglement van de onderneming of van een voorzorgsfonds (art. 8, lid 6, 3° Br.W.Succ.).

 

4. Overdrachten onder bezwarende titel en aanwijzende akten met voorbehoud van vruchtgebruik (of andere levenslange rechten)

a. Algemeen

art. 9-11 Br.W.Succ.

 

Werd er een vruchtgebruik (of een ander levenslang recht) gevestigd op het hoofd van de erflater, waarbij de blote eigendom toekomt aan een derde persoon, dan maken deze goederen in principe geen deel uit van de nalatenschap, aangezien dit vruchtgebruik, bij het overlijden van de erflater, van rechtswege vervalt (en de goederen dus niet krachtens het erfrecht overgaan).

Kwam de blote eigendom evenwel toe aan een erfgenaam, legataris, begiftigde of tussenpersoon van de erflater (‘geviseerde personen’), en overleeft deze de erflater, dan worden deze goederen in bepaalde gevallen geacht toch deel uit te maken van de nalatenschap, en wordt de geviseerde persoon geacht legataris van dit goed te zijn, op grond van enkele fictiebepalingen. Bijgevolg zijn ze onderworpen aan de successierechten.

Toelichting

a. Deze bepalingen hebben enkel betrekking op overeenkomsten of verrichtingen ten bezwarende titel. Schenkingen worden hierdoor dus niet beoogd.

b. Onder ‘legataris’ of ‘begiftigde’ verstaat men iedere persoon die krachtens een testament of een contractuele erfstelling tot de nalatenschap geroepen is (art. 911 BW).

c. Onder ‘tussenpersonen’ verstaat men: de ouders, de afstammelingen en de echtgenoot van de erfgenaam, legataris of begiftigde of de persoon met wie deze wettelijk samenwoont; de persoon van wie de erfgenaam, de legataris of de begiftigde van de erflater een vermoedelijke erfgenaam is (art. 1100 BW).

d. Het doel van deze fictiebepalingen is te verhinderen dat de erflater, bij leven, niet over zijn goederen beschikt ten gunste van de personen aan wie hij zijn nalatenschap wil nalaten, zonder dat de successierechten (of een gelijkwaardige andere belasting) verschuldigd zijn.

 

b. Gesplitste aankoop

Begrip

Het gaat om de aankoop van roerende of onroerende goederen, door de erflater voor het vruchtgebruik en door (een van) de hierboven geviseerde personen voor de blote eigendom. Wanneer de erflater overlijdt zal het vruchtgebruik uitdoven en automatisch overgaan op de blote eigenaar(s).

Toelichting In de praktijk gaat het gewoonlijk om de situatie waarbij ouders samen met hun kinderen een tweede verblijf kopen, met de bedoeling later successierechten te besparen. De ouders kopen hierbij het vruchtgebruik en de kinderen de blote eigendom.

 

Vermoeden van belastbaarheid

Deze goederen worden geacht nog voor de volle eigendom in de nalatenschap aanwezig te zijn, en zijn dus onderworpen aan de successierechten (art. 9 Br.W.Succ.). Men vermoedt immers dat de erflater bij de aankoop alles betaald heeft, dus zowel het vruchtgebruik als de blote eigendom.

Toelichting

a. De betrokken goederen moeten aangegeven worden volgens de staat en de waarde waarin zij zich op de datum van overlijden bevinden. De kosten voor noodzakelijke of nuttige uitgaven, gemaakt door de legataris, mogen in mindering gebracht worden.

b. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de erflater, tussen de datum van de verrichting en zijn overlijden, aan het vruchtgebruik verzaakt heeft, of dit verkocht heeft.

c. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de blote eigenaar, tussen de datum van de verrichting en het overlijden van de erflater, zijn blote eigendom verkocht zou hebben. Er wordt echter wel rekening mee gehouden (de goederen behoren niet meer tot de nalatenschap) wanneer deze verkoop door de erflater en de blote eigenaar gezamenlijk gedaan wordt. In dat geval zullen er successierechten verschuldigd zijn op de reële verrijking in hoofde van de blote eigenaar.

d. Heeft de erflater werkelijk het vruchtgebruik genoten, dan mag de belastbare grondslag verminderd worden. Deze vermindering bestaat uit de waarde van het werkelijk genoten vruchtgebruik, gekapitaliseerd tegen 4% volgens het werkelijke aantal volledige jaren van daadwerkelijke uitoefening ervan. De waarde van het werkelijk genoten vruchtgebruik wordt hierbij forfaitair vastgesteld op 4% van de waarde van de volle eigendom van het goed op de dag van de aankoop (art. 12 Br.W.Succ).

Voorbeeld

Een moeder en haar dochter kopen in mei van het jaar N samen een appartement voor € 300.000 (moeder voor het vruchtgebruik en de dochter voor de blote eigendom). Wanneer de moeder overlijdt in september van het jaar N+10 zal dit appartement integraal deel uitmaken van haar nalatenschap. Het appartement is intussen in waarde gestegen, waardoor bv. een waarde van € 400.000 moet aangegeven worden.

Kan men echter aantonen dat de moeder werkelijk het vruchtgebruik genoten heeft (ze heeft er bv. zelf gewoond of ze heeft de huurgelden opgestreken), dan mag de belastbare grondslag verminderd worden. Hierbij gaat men als volgt te werk:

De waarde van het vruchtgebruik bedraagt € 12.000 (€ 300.000 x 4%). Gekapitaliseerd over 10 jaar geeft dit € 97.330,74 (€ 12.000 x 8,110895). De bedekte bevoordeling op datum van de aankoop bedraagt bijgevolg € 202.669,26 (€ 300.000 - € 97.330,74). De bedekte bevoordeling op datum van het overlijden (X) wordt vervolgens als volgt berekend:

€ 300.000/€ 202.669,26 = € 400.000/X

X = € 270.225,68

Men zal uiteindelijk dus een waarde van € 270.225,68 (in plaats van € 400.000) moeten aangeven in de nalatenschap.

Tegenbewijs

Algemeen Dit vermoeden kan weerlegd worden door het bewijs te leveren dat:

·        de blote eigenaar de nodige middelen bezat om de aankoop te doen; en

·        deze middelen ook effectief gebruikt werden om de aankoop te doen; en

·        er een correcte uitsplitsing plaatsvond van de prijs, tussen de waarde van de blote eigendom en de waarde van het vruchtgebruik.

Toelichting

a. Dit tegenbewijs kan door alle middelen van recht geleverd worden, met inbegrip van getuigen en vermoedens (art. 13 Br.W.Succ.).

b. Voor de waardering van het vruchtgebruik wordt gewoonlijk gebruik gemaakt van de fiscale (art. 47 W.Reg.) of de burgerlijke omzettingstabellen (art. 745sexies, §3 BW) (zie bijlage 1).

c. Er wordt meestal voorzien dat het vruchtgebruik van de ene echtgenoot bij diens overlijden overgaat naar de andere echtgenoot.

Voorbeeld

Vader en moeder (leeftijd 60 jaar) kopen samen met hun zoon een appartement aan zee voor € 300.000. Vader en moeder kopen het vruchtgebruik voor € 95.340 en de zoon de blote eigendom voor € 204.660. Als de zoon kan aantonen dat hij de blote eigendom met eigen middelen gekocht heeft (bv. € 100.000 spaargeld en € 104.660 via een hypothecaire lening), dan zal dit appartement geen deel meer uitmaken van de nalatenschap van zijn ouders.

Schenking van de geldmiddelen door de toekomstige vruchtgebruiker 

Vaak beschikt de toekomstige blote eigenaar echter nog niet over voldoende financiële middelen om de blote eigendom te kunnen kopen. In de praktijk gebeurt het daarom vaak dat de toekomstige vruchtgebruiker (meestal de ouders) vooraf de nodige geldmiddelen schenkt aan de toekomstige blote eigenaar(s) (de kinderen).

Vroeger beschouwde de Administratie een dergelijke gesplitste aankoop, gecombineerd met een voorafgaande schenking, in principe als fiscaal misbruik. Daardoor werd het betrokken goed bij het overlijden van de vruchtgebruiker (de ouders) toch geacht deel uit te maken van de nalatenschap, waardoor er in principe successierechten op verschuldigd waren. Men kon hier echter aan ontsnappen als men kon aantonen dat (beslissing E.E. 98.937, 18.07.2013):

·        er op deze schenking schenkbelasting (3% of 7%) betaald werd; of

·        de begunstigde van de schenking (zijnde de toekomstige blote eigenaar) vrij over het geld heeft kunnen beschikken.

Naar aanleiding van een vernietigingsarrest van de Raad van State (RvS, 12.06.2018) met betrekking tot een gelijkaardig standpunt in het Vlaams gewest heeft de federale Administratie haar standpunt herzien. Voortaan volstaat het dat de verkrijger van de blote eigendom kan aantonen dat (beslissing S 9/06-07, 23.09.2019 en beslissing S 9/06-07, 26.06.2020):

·        hij eigenaar was van de geldmiddelen vóór de gesplitste aankoop; en

·        hij effectief de prijs van de blote eigendom met deze middelen betaald heeft.

In principe volstaat het dat men kan bewijzen dat de blote eigenaar over het geld beschikte op het moment van het verlijden van de notariële akte. Wordt er echter al in het compromis voorzien in de betaling van een voorschot of waarborg, dan moet het totale door de kinderen te betalen bedrag geschonken zijn vóór de ondertekening van deze akte.

c. Verdelingen

Begrip

Het gaat om de verdeling van een roerend of onroerend goed dat aan de erflater en aan (een van) de geviseerde personen toebehoort, waarbij aan de erflater een levenslang recht (vruchtgebruik, recht van bewoning, lijfrente) toegekend wordt. De (blote) eigendom komt toe aan (een van) de geviseerde personen.

Vermoeden van belastbaarheid

Een dergelijke verrichting wordt voor de heffing van de successierechten gelijkgesteld met een legaat in de mate waarin deze geviseerde personen boven hun deel in de onverdeeldheid goederen in eigendom verkregen hebben (art. 10 Br.W.Succ.).

Toelichting

a. De betrokken goederen moeten aangegeven worden volgens de staat en de waarde waarin zij zich op de datum van overlijden bevinden. De kosten voor noodzakelijke of nuttige uitgaven, gemaakt door de legataris, mogen in mindering gebracht worden.

b. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de erflater, tussen de datum van de verrichting en zijn overlijden, aan het levenslang recht verzaakt heeft, of dit verkocht heeft.

c. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de (blote) eigenaar, tussen de datum van de verrichting en het overlijden van de erflater, zijn (blote) eigendom verkocht zou hebben. Er wordt echter wel rekening mee gehouden (de goederen behoren niet meer tot de nalatenschap) wanneer deze verkoop door de erflater en de (blote) eigenaar gezamenlijk gedaan wordt. In dat geval zal er erfbelasting verschuldigd zijn op de reële verrijking in hoofde van de (blote) eigenaar.

d. Heeft de erflater werkelijk het levenslang recht genoten, dan mag de belastbare grondslag verminderd worden. Deze vermindering bestaat uit de waarde van het werkelijk genoten levenslang recht, gekapitaliseerd tegen 4% volgens het werkelijke aantal volledige jaren van daadwerkelijke uitoefening ervan.

 

Tegenbewijs

Men kan dit vermoeden weerleggen door te bewijzen dat:

·        de prestaties gelijkwaardig zijn (de prestaties die ten gunste van de erflater bedongen werden, waren gelijkwaardig aan datgene waarvan deze afstand gedaan heeft); en

·        dit levenslang recht wel degelijk door de erflater werd uitgeoefend (vruchtgebruik, recht van bewoning) of door de geviseerde persoon werd betaald (lijfrente).

d. Verkopen

Begrip

Het gaat om de verkoop van een roerend of een onroerend goed door de erflater aan (een van) de geviseerde personen, met voorbehoud van een levenslang recht (vruchtgebruik, recht van bewoning, lijfrente).

Vermoeden van belastbaarheid

Deze goederen worden geacht nog voor de volle eigendom in de nalatenschap aanwezig te zijn, en zijn dus onderworpen aan de successierechten (art. 11 Br.W.Succ.).

Tegenbewijs

Men kan dit vermoeden weerleggen door te bewijzen dat:

·        de prestaties gelijkwaardig zijn (de prestaties die ten gunste van de erflater bedongen werden, waren gelijkwaardig aan datgene waarvan deze afstand gedaan heeft); en

·        dit levenslang recht wel degelijk door de erflater werd uitgeoefend (vruchtgebruik, recht van bewoning) of door de geviseerde persoon werd betaald (lijfrente).

Toelichting

a. De betrokken goederen moeten aangegeven worden volgens de staat en de waarde waarin zij zich op de datum van overlijden bevinden. De kosten voor noodzakelijke of nuttige uitgaven, gemaakt door de legataris, mogen in mindering gebracht worden.

b. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de erflater, tussen de datum van de verrichting en zijn overlijden, aan het levenslang recht verzaakt heeft, of dit verkocht heeft.

c. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de (blote) eigenaar, tussen de datum van de verrichting en het overlijden van de erflater, zijn (blote) eigendom verkocht zou hebben. Er wordt echter wel rekening mee gehouden (de goederen behoren niet meer tot de nalatenschap) wanneer deze verkoop door de erflater en de (blote) eigenaar gezamenlijk gedaan wordt. In dat geval zijn er successierechten verschuldigd zijn op de reële verrijking in hoofde van de (blote) eigenaar.

d. Heeft de erflater werkelijk het levenslang recht genoten, dan mag de belastbare grondslag verminderd worden. Deze vermindering bestaat uit de waarde van het werkelijk genoten levenslang recht, gekapitaliseerd tegen 4% volgens het werkelijke aantal volledige jaren van daadwerkelijke uitoefening ervan.

 

5. Schuldvorderingen

Principe

Schuldvorderingen maken deel uit van de nalatenschap wanneer ze zeker en vaststaand zijn.

Voorwaardelijke schuldvorderingen

Schuldvorderingen onder opschortende voorwaarde maken geen deel uit van het belastbaar actief van de nalatenschap. Betwiste schuldvorderingen worden hiermee gelijkgesteld (bv. vordering tot schadevergoeding wegens een ongeval waarvan de verantwoordelijkheid nog niet bepaald is of betwist wordt). Schuldvorderingen onder ontbindende voorwaarde maken deel uit van het belastbaar actief van de nalatenschap.

Toelichting

a. Een opschortende voorwaarde schort de rechtsgevolgen van een overeenkomst op zolang de voorwaarde niet vervuld is (art. 1181 BW).

b. Een overeenkomst onder ontbindende voorwaarde heeft onmiddellijk rechtsgevolgen (art. 1183 BW).

c. Bij vervulling van de voorwaarde moet er een correctie gebeuren.

 

B. Waardering

In principe worden de activa in aanmerking genomen voor hun verkoopwaarde op de dag van het overlijden van de erflater, die geschat wordt door de erfgenamen (art. 19, lid 1 Br.W.Succ.). Het is echter niet altijd eenvoudig om deze verkoopwaarde vast te stellen. De mogelijkheid bestaat dan ook om een voorafgaande schatting aan te vragen, zodat de Administratie de opgegeven waarde niet meer kan betwisten (art. 20 Br.W.Succ.).

Voor bepaalde activa heeft de wetgever een specifieke regeling uitgewerkt, waarbij men zich moet schikken naar de richtlijnen van de Administratie.

We bespreken hieronder de volgende gevallen:

·        onroerende goederen

·        aandelen

·        blote eigendom en vruchtgebruik

·        diverse renten en prestaties

·        schuldvorderingen

·        inboedel

Toelichting

a. Onder verkoopwaarde verstaat men de normale nettoprijs die de verkoper kan krijgen wanneer het goed in normale omstandigheden te koop gesteld wordt (parl. vr. nr. 22789, 05.04.1982).

b. Gebeurtenissen die na het overlijden plaatsvinden (bv. brand, diefstal), hebben in principe geen invloed op de waardering (rb. Gent, 15.04.2008).

c. Met elementen die onbekend waren (bv. een huis dat te kampen heeft met vochtproblemen) ten tijde van de aangifte kan achteraf geen rekening meer gehouden worden (rb. Brussel, 12.03.1999).

d. Wanneer er een te lage waarde aangegeven werd, wordt er voorzien in een belastingverhoging.

e. De voorafgaande schatting is mogelijk voor roerende en onroerende goederen die zich in België bevinden. Men kan het geheel of een deel van de erfgoederen laten schatten (art. 20 Br.W.Succ.).

 

1. Onroerende goederen

In België

De waardering gebeurt, overeenkomstig de algemene regel, aan de hand van de verkoopwaarde. Wordt deze waarde geschat door de erfgenamen, dan bestaat het risico dat er achteraf, na controle door de bevoegde diensten, een correctie moet gebeuren wanneer deze schatting te laag zou blijken. Dit kan men vermijden door een bindende schatting (voorafgaande schatting) te vragen aan de Administratie (art. 20 Br.W.Succ.).

Toelichting

a. Voor het bepalen van de verkoopwaarde moet men met name rekening houden met: de staat van de goederen, de omvang, de ligging, de stedenbouwkundige voorschriften en de evolutie van de vastgoedmarkt.

b. Vraagt men geen voorafgaande schatting en verkoopt men het goed binnen een termijn van twee jaar na de aangifte voor een hogere waarde, dan moet men in principe extra successierechten betalen op het verschil tussen de verkoopprijs en de aangegeven waarde (art. 20 Br.W.Succ.).

Voorbeeld

Een pand wordt vermeld in de successieaangifte voor € 300.000 en wordt een jaar later verkocht voor € 400.000. Vroeg men geen voorafgaande schatting, dan zijn er extra successierechten verschuldigd op de meerwaarde van € 100.000.

In het buitenland

Deze goederen moeten in principe aangegeven worden voor hun verkoopwaarde, zoals deze blijkt uit akten en bescheiden. Is het echter niet mogelijk om deze te achterhalen uit dergelijke documenten, dan moet men een waarde gelijk aan 20 (gebouwen) of 30 (gronden) maal de jaarlijkse opbrengst van de goederen aangeven (art. 21, I Br.W.Succ.).

Toelichting

a. Deze waarde mag echter niet lager zijn dan deze die als basis gediend heeft voor de inning van de (eventuele) buitenlandse belasting (art. 21, I Br.W.Succ.).

b. Werden er in het buitenland successierechten (of een gelijkaardige belasting) geheven op deze onroerende goederen, dan mag men deze in rekening brengen in de mate waarin het bedrag niet groter is dan hetgeen in België aan successierechten verschuldigd geweest zou zijn.

 

2. Aandelen

Niet beursgenoteerd

Voor de waardering gebruikt men meestal de vergelijkingsmethode of de interne methode.

Bij de vergelijkingsmethode bepaalt men de waarde van de aandelen van dezelfde of gelijkaardige, eventueel wél op de beurs genoteerde, vennootschappen. Bij de interne methode berekent men de waarde van de aandelen op basis van, onder meer, de jaarrekening, de waarde van de vennootschapsgoederen en de toekomstmogelijkheden van de vennootschap.

Toelichting 

Aandelenopties moeten slechts pro memorie aangegeven worden, waarbij het aantal en de duur van de uitoefening van deze opties vermeld wordt. Worden de opties later gelicht, dan moet men een bijvoeglijke aangifte in de successierechten indienen, met in het actief de waarde van de aangekochte aandelen, en in het passief de betaalde uitoefenprijs.

 

Beursgenoteerd

De waardering gebeurt aan de hand van de beurswaarde op de dag van het overlijden, of op dezelfde dag van de twee daaropvolgende maanden (art. 21, III, lid 1 Br.W.Succ.).

Toelichting

a. De beurswaarde is de slotkoers ‘zoals bepaald op basis van de koersinformatie beschikbaar in de gespecialiseerde pers en/of middels gespecialiseerde elektronisch raadpleegbare bronnen’ (art. 21, III, lid 2 Br.W.Succ.).

b. De erfgenamen mogen slechts één van deze drie data kiezen, die zal gelden voor de waardering van alle aandelen. Deze keuze moet kenbaar gemaakt worden in de aangifte nalatenschap (art. 21, III, lid 5 Br.W.Succ.).

c. Wanneer er op één van die data geen notering is, geldt de beurswaarde op de eerstvolgende dag waarop er opnieuw een beursnotering wordt vastgesteld (art. 21, III, lid 4 Br.W.Succ.).

d. Aandelenopties moeten slechts pro memorie aangegeven worden, waarbij het aantal en de duur van de uitoefening van deze opties vermeld wordt. Worden de opties later gelicht, dan moet men een bijvoeglijke aangifte in de successierechten indienen, met in het actief de waarde van de aangekochte aandelen, en in het passief de betaalde uitoefenprijs (beslissing E.E. 98.011, 19.06.2001).

 

3. Blote eigendom en vruchtgebruik

Is de volle eigendom (VE) opgedeeld in blote eigendom (BE) (in hoofde van de erflater) en vruchtgebruik (VG) (gevestigd op het hoofd van een derde), dan kan men de waarde van het vruchtgebruik berekenen aan de hand van de volgende formule (art. 21, VI Br.W.Succ.):

Waarde vruchtgebruik = 4% van de waarde van de VE x leeftijdscoëfficiënt (zie hieronder)

Leeftijd

Coëfficiënt

Leeftijd

Coëfficiënt

20 of minder

18

60 tot 65

9,5

20 tot 30

17

65 tot 70

8

30 tot 40

16

70 tot 75

6

40 tot 50

14

75 tot 80

4

50 tot 55

13

80 of meer

2

55 tot 60

11

   

De waarde van de blote eigendom verkrijgt men vervolgens via de volgende formule: BE = VE - VG

Toelichting

a. Deze waarderingsmethode is zowel op onroerende als op roerende goederen van toepassing (art. 21, VI Br.W.Succ.).

b. Het recht van gebruik en het recht van bewoning worden, voor de heffing van de erfbelasting, gelijkgesteld met vruchtgebruik (art. 22, lid 1 Br.W.Succ.).

c. Indien het vruchtgebruik aan twee of meer personen toekomt, neemt men voor de bepaling van de coëfficiënt de leeftijd van de jongste vruchtgebruiker (art. 22, lid 2 Br.W.Succ.).

Voorbeeld

De nalatenschap bevat de blote eigendom van een appartement aan zee. Het vruchtgebruik is in handen van de vriendin (feitelijke samenwoning) van de erflater. De volle eigendom van het appartement bedraagt € 250.000. De waarde van het vruchtgebruik bedraagt bijgevolg € 160.000 (4% x 250.000 x 16). De waarde van de blote eigendom bedraagt € 90.000 (250.000 - 160.000).

4. Diverse renten en prestaties

Altijddurende

Het gaat om erfpachten, grondrenten en alle andere renten en prestaties, gevestigd voor een onbepaalde of altijddurende tijd. De aan te geven waarde is twintigmaal de jaarlijkse rente of de prestatie, tenzij er oorzaken tot waardevermindering bestaan (bv. insolventie van de schuldenaar), in welk geval men ze op haar verkoopwaarde mag schatten (art. 21, IV Br.W.Succ.).

Tijdelijke

Het gaat om renten of prestaties die slechts gedurende een bepaalde periode toegekend worden. De aan te geven waarde wordt verkregen door kapitalisatie (zie tabel hieronder) van de jaarlijkse rente of de prestatie (art. 21, VII Br.W.Succ.).

Termijn (in jaren)

Gekapitaliseerde waarde (jaarlijkse rente van € 1)

Termijn (in jaren)

Gekapitaliseerde waarde (jaarlijkse rente van € 1)

1

0,961538

16

11,652295

2

1,886094

17

12,165668

3

2,775090

18

12,659296

4

3,629894

19

13,133938

5

4,451821

20

13,590325

6

5,242136

21

14,029159

7

6,002054

22

14,451114

8

6,732744

23

14,856840

9

7,435331

24

15,246961

10

8,110895

25

15,622078

11

8,760476

26

15,982767

12

9,385073

27

16,329584

13

9,985647

28

16,663061

14

10,563122

29

16,983712

15

11,118387

30

17,292031

 

Toelichting

a. Is de rente of de prestatie gevestigd op het hoofd van een natuurlijk persoon, dan wordt de waarde ervan in ieder geval beperkt tot de waarde die men zou bekomen indien het zou gaan om een lijfrente gevestigd op het hoofd van deze persoon (art. 21, VII, lid 1 Br.W.Succ.).

b. Is de rente of de prestatie gevestigd op het hoofd van een rechtspersoon, dan wordt de waarde ervan in ieder geval beperkt tot twintigmaal de rente of de prestatie (art. 21, VII, lid 1 Br.W.Succ.).

Voorbeeld

Een nalatenschap bevat een jaarlijkse rente van € 12.000 op het hoofd van een 70-jarige persoon, die nog gedurende een termijn van 15 jaar zal lopen. De belastbare waarde zou op basis van deze kapitalisatietabel € 133.421 (12.000 x 11,118387) bedragen. Deze waarde moet evenwel beperkt worden tot € 96.000 (12.000 x 8), zijnde de waarde van een jaarlijkse lijfrente van € 12.000 gevestigd op het hoofd van een 70-jarige persoon.

Lijfrenten

Het gaat om de op het hoofd van een derde gevestigde lijfrenten en andere levenslange uitkeringen. De aan te geven waarde wordt verkregen door het jaarlijkse bedrag van de uitkering te vermenigvuldigen met de leeftijdscoëfficiënt (art. 21, V Br.W.Succ.).

Voorbeeld

De nalatenschap bevat een jaarlijkse lijfrente van € 12.000, gevestigd op het hoofd van een 65-jarige vriend van de erflater. De aan te geven waarde bedraagt aldus € 114.000 (12.000 x 9,5).

5. Andere

Schuldvorderingen

Het gaat om geldleningen, obligaties, kasbons, spaarboekjes, enz. Deze moeten in principe aangegeven worden voor hun nominale waarde. Op dit principe bestaan evenwel twee uitzonderingen. Is de schuld­vordering minder waard door bv. het onvermogen van de schuldenaar, dan mag deze aangegeven worden voor haar geschatte verkoopwaarde. Is, op het moment van de aangifte, het exacte bedrag nog niet bekend (bv. toekenning van een schadevergoeding waarvan het exacte bedrag nog door een deskundige bepaald moet worden), dan moet de vordering opgenomen worden voor haar vermoedelijke waarde (art. 21, II W.W.Succ.). Wanneer het bedrag later definitief vaststaat, moet er een correctie gebeuren (art. 37, 2° Br.W.Succ.).

Inboedel

Deze wordt in principe gewaardeerd op een relatief klein bedrag, tenzij er aanwijzingen zijn dat deze waarde aanzienlijk hoger zou liggen. In de praktijk moet men de woningverzekering aangeven die de inboedel verzekerde, alsook de ‘verzekerde waarde’. Doorgaans wordt een waarde aanvaard tussen de 5% en de 20% van de verzekerde waarde. De inboedel van bejaarden kan men vaak zelfs voor nog minder aangeven of zelfs pro memorie ‘zonder waarde’ vermelden. Het is aan te raden om voor een bewijs te zorgen (bv. document van de kringloopwinkel of een opkoper, foto’s, enz.).

II. Passiva

A. Omvang

De passiva bestaan uit de bestaande schulden van de erflater op datum van het overlijden en de begrafeniskosten (art. 27, 1° Br.W.Succ.). Enkel de schulden waarvoor de erflater zeker en definitief gehouden is, komen in aanmerking (Cass., 20.03.2014). We bespreken hier kort een aantal concrete gevallen.

Huishoudelijke uitgaven

Het gaat om schulden aangegaan ten behoeve van het gezin voor de behoeften van het dagelijkse leven (bv. huisvesting, nutsvoorzieningen, opvoeding van de kinderen, geneeskundige verzorging, voeding en kledij). Deze schulden maken deel uit van het passief, op voorwaarde dat ze nog niet betaald waren op het ogenblik van het overlijden.

Periodieke schulden (bv. telefoon, water, gas, elektriciteit, tv en internet) zijn slechts aftrekbaar voor het gedeelte dat betrekking heeft op de periode tot op de datum van het overlijden van de erflater.

Toelichting 

Worden de kosten voor geneeskundige verzorging geheel of gedeeltelijk terugbetaald (bv. door het ziekenfonds en/of een aanvullende hospitalisatieverzekering), dan moet men dit deel als een schuldvordering opnemen onder het actief.

 

Belastingschulden en sociale bijdragen

Belgische belastingen Het gaat bv. om de personenbelasting, de onroerende voorheffing, de gemeente- en gewestelijke belastingen, de btw, de RSZ, enz.

Maken integraal deel uit van het passief, de belastingen en sociale bijdragen die betrekking hebben op de periode die aan het overlijden voorafgaan en die nog niet betaald waren op de dag van het overlijden.

Maken verhoudingsgewijs deel uit van het passief:

·        de personenbelasting die betrekking heeft op de inkomsten die genoten werden in het jaar van het overlijden;

·        de onroerende voorheffing, sociale bijdragen, gemeente- en gewestelijke belastingen, die betrekking hebben op het jaar van het overlijden.

Buitenlandse belastingen 

De successierechten die verschuldigd zijn in het buitenland over de vererving van onroerende goederen, zijn verrekenbaar met de Belgische successierechten over dat buitenlands vastgoed. Het gaat bv. om de ‘Inheritance Tax’’ (Verenigd Koninkrijk) en de ‘Federal Estate Tax’ (Verenigde Staten). Eventuele buitenlandse successierechten over buitenlandse roerende goederen waren dus niet verrekenbaar. Het Grondwettelijk Hof heeft echter geoordeeld dat dit verschil in behandeling niet gerechtvaardigd is (GwH, 03.06.2021). Voortaan is het dus mogelijk om de buitenlandse successierechten te verrekenen met de Belgische successierechten, ongeacht of het om onroerende of roerende goederen gaat.

Leningen

Het nog openstaande saldo maakt in principe deel uit van het passief. Wordt de lening echter volledig gewaarborgd door een levensverzekering (bv. hypothecaire woonlening met een schuldsaldoverzekering), dan mag deze schuld niet in het passief opgenomen worden. Bij een gedeeltelijke waarborg mag men het resterend nog terug te betalen saldo opnemen in het passief.

Toelichting Een lening die werd aangegaan door twee personen (bv. de erflater en zijn partner) die zich hoofdelijk verbinden, behoort slechts voor de helft van het uitstaand saldo tot het passief.

Notaris en diverse experts

In principe maken enkel de volgende kosten deel uit van het passief:

·        het uitvoeringsereloon in geval van een notarieel of internationaal testament

·        in geval van aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving: de kosten van de verzegeling, de boedelbeschrijving en het opmaken van de rekening (art. 810 BW)

Maken aldus geen deel uit van het passief van de nalatenschap:

·        het uitvoeringsereloon in geval van een eigenhandig testament

·        het ereloon van de notaris of een advocaat voor het opstellen van de aangifte nalatenschap;

·        het ereloon voor de vereffenaar van de nalatenschap;

·        de vergoeding voor de testamentuitvoerder;

·        de kosten voor een expert-schatter;

·        het registratierecht betreffende een notarieel testament.

Begrafeniskosten

Het gaat om de kosten van de begrafenis of de crematie van de erflater (eredienst, kist of urne, grafsteen, koffietafel, enz.). Deze maken in principe integraal deel uit van de passiva (art. 27, 2° Br.W.Succ.). Als uitzondering hierop worden luxe-uitgaven en persoonlijke uitgaven (bv. reiskosten en rouwkledij) niet aanvaard.

Toelichting a. Worden in principe in aanmerking genomen, de kosten gemaakt voor:

· de repatriëring uit het buitenland van het stoffelijk overschot;

· het afleggen en het balsemen van het stoffelijk overschot;

· de doodskist, de rouwkapel;

· de lijkwagen en de ceremoniewagens;

· de plechtigheid alsook de missen die eventueel korte tijd nadien volgen;

· het begraven van het stoffelijk overschot;

· de crematie, de plaatsing van de urne of het uitstrooien van de as op de strooiweide;

· het drukwerk (doodsbrieven, doodsprentjes, dankbetuigingen, advertenties, enz.);

· de gezamenlijk door de erfopvolgers aangeboden bloemen en kransen;

· de concessie op de grond, de grafzerk en de grafkelder (eventueel slechts gedeeltelijk indien het om een gemeenschappelijke grafkelder gaat);

· de maaltijden na de plechtigheid.

b. Worden niet in aanmerking genomen:

· luxe-uitgaven (bv. een fotoreportage);

· kosten om het graf te onderhouden;

· de rouwkledij;

· reiskosten (bv. van familieleden die in het buitenland wonen).

c. De begrafeniskosten kunnen bewezen worden door de overlegging van de desbetreffende nota’s en facturen.

 

Diverse renten en prestaties

Het gaat onder meer om lijfrenten gevestigd op het hoofd van een derde (bv. naar aanleiding van de aankoop van een woning) en tijdelijke renten (bv. onderhoudsuitkeringen ten gunste van kinderen, (ex-)partners en (schoon)­ouders). Deze maken in principe integraal deel uit van de nalatenschap.

Voorwaardelijke schulden

Een schuld onder opschortende voorwaarde maakt geen deel uit van de nalatenschap, zolang deze voorwaarde niet vervuld is. Een schuld onder ontbindende voorwaarde maakt wel deel uit van de nalatenschap, zolang de voorwaarde niet vervuld is.

Toelichting 

Bij vervulling van de voorwaarde moet er een correctie gebeuren.

 

Schulden uitsluitend via testament erkendDeze worden niet als zodanig erkend, maar worden beschouwd als een legaat. Bijgevolg maken ze geen deel uit van de passiva (art. 4, 1° Br.W.Succ.).

Toelichting

Het doel van deze bepaling is te vermijden dat de erflater plots in zijn testament zou erkennen dat hij nog schulden heeft ten opzichte van zijn erfgenamen, met als enige doel de verschuldigde successierechten te drukken. Op burgerrechtelijk vlak (bv. inzake de verdeling van de nalatenschap) behoudt de schuld wél zijn karakter van schuld.

 

B. Waardering

In principe moeten de schulden aangegeven worden voor hun werkelijke bedrag op de datum van het overlijden. Er zijn echter een aantal schulden waarvoor het niet zo eenvoudig is om de exacte waarde vast te stellen. De wetgever en de Administratie hebben daarom een aantal verduidelijkingen en richtlijnen opgesteld.

Toelichting 

Het bewijs van de waarde van de schulden kan geleverd worden door alle middelen die rechtens toelaatbaar zijn (art. 29 Br.W.Succ.). De Administratie mag het tegenbewijs leveren, hetzij door de middelen van gemeen recht, hetzij door de controleschatting (art. 105 Br.W.Succ.).

 

Diverse renten en prestaties

Men moet hiervoor dezelfde waarderingsregels in acht nemen als deze die van toepassing zijn op de activa (art. 28 Br.W.Succ.).

Voorbeeld 1

Bij zijn overlijden moest de erflater nog gedurende vijf jaar een onderhoudsuitkering van € 10.000 betalen aan zijn vroegere echtgenote. Deze uitkering vormt een schuld van de nalatenschap die men moet opnemen voor een bedrag van € 44.518 (10.000 x 4,451821).

Voorbeeld 2

De erflater had enkele jaren geleden een woning gekocht tegen een jaarlijkse lijfrente van € 15.000, gevestigd op het hoofd van een persoon die, bij het overlijden van de erflater, de leeftijd van 68 jaar had. Deze lijfrente vormt een schuld van de nalatenschap die men moet opnemen voor een bedrag van € 120.000 (15.000 x 8).

Schulden die betwist worden of waarvan het bedrag onbekend is

Wordt het bestaan van de schuld zelf betwist, dan gaat het in feite om een schuld onder opschortende voorwaarde die (nog) geen deel uitmaakt van de nalatenschap. Wordt enkel het bedrag van de schuld betwist of is dit nog onbekend (bv. als de erflater veroordeeld werd tot het betalen van een schadevergoeding waarvan het exacte bedrag nog door een deskundige bepaald moet worden), dan moet deze onmiddellijk in de nalatenschap opgenomen worden voor haar geschatte waarde.

Toelichting 

Wordt de schuld later erkend of komt het bedrag definitief vast te staan, dan moet er een correctie gebeuren.

 

C. Aanrekening van de schulden

art. 60 quater Br.W.Succ.

 

De volgorde waarin de schulden aangerekend worden op de activa van de nalatenschap is van belang voor de vaststelling van de successierechten, aangezien niet alle activa op dezelfde manier belast worden (er zijn bv. gunstregimes voor de gezinswoning en de familiale onderneming. Deze volgorde is, verplicht, als volgt:

1.      op de goederen waarvoor de schulden specifiek aangegaan werden;

2.     op de goederen of de aandelen van de familiale onderneming;

3.     op de gezinswoning;

4.     op de overige goederen.

III. Tarief

A. Algemeen tarief

1. Algemeen

art. 48 Br.W.Succ.

 

Voor de heffing van de successierechten worden progressieve tarieven gehanteerd die afhangen van:

·        de bloedverwantschap of de samenlevingsband (huwelijk of samenwoning) met de erflater; en

·        het nettoaandeel dat een erfgenaam (of een groep van erfgenamen) verkrijgt.

Concreet worden de erfgenamen onderverdeeld in vier categorieën. Het gaat om:

·        de erfgenamen in rechte lijn, echtgenoten en samenwonenden

·        de broers en zussen

·        de ooms of tantes en neven of nichten

·        een restcategorie

Toelichting

a. Het toe te passen tarief is datgene dat van kracht is op de dag van het overlijden (art. 61 Br.W.Succ.).

b. Bij plaatsvervulling is het toepasselijke tarief datgene dat van kracht is voor de erfgenaam die in de plaats komt. Er vindt dus géén fiscale plaatsvervulling plaats. De graad van verwantschap tussen de uiteindelijke erfgenaam en de erflater is dus bepalend voor het toepasselijke tarief van de successierechten (Gent, 10.02.2015).

c. Bij verwerping van de nalatenschap mogen de successierechten, verschuldigd door de personen die daarvan het voordeel genieten, niet lager zijn dan de successierechten die de verwerper had moeten betalen indien hij de nalatenschap aanvaard had (art. 68 Br.W.Succ.).

d. Als een persoon in verschillende hoedanigheden tot de nalatenschap komt, wordt de erfbelasting berekend volgens het voor die persoon voordeligste tarief (art. 52-1 Br.W.Succ.).

e. Als er onzekerheid bestaat over de devolutie van de nalatenschap of de graad van bloedverwantschap van een erfgenaam, legataris of begiftigde, worden steeds de hoogste successierechten aangerekend (art. 49 Br.W.Succ.).

 

2. Tariefstructuur

a. Erfgenamen in rechte lijn, echtgenoten en wettelijk samenwonenden

Principe

De erfgenamen in rechte lijn zijn (art. 745 en 746 BW; art. 52-2 en 52-3 Br.W.Succ.):

·        de kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen;

·        de ouders, grootouders en overgrootouders;

·        de stiefkinderen en stiefouders;

·        de zorgkinderen en zorgouders;

·        de adoptiekinderen en adoptieouders.

Er wordt een aparte grondslag gevormd per rechtverkrijgende (art. 48, lid 2 Br.W.Succ.).

art. 48, tabel I Br.W.Succ.

Gedeelte van het nettoaandeel (in €)

Tarief

0 - 50.000

3%

50.000 - 100.000

8%

100.000 - 175.000

9%

175.000 - 250.000

18%

250.000 - 500.000

24%

Meer dan 500.000

30%

Toelichting a. Als stiefkind wordt beschouwd (art. 50, §1, lid 1 Br.W.Succ.):

· het kind van de partner (echtgenoot of wettelijk samenwonenden);

· het kind van de vooroverleden partner, mits de partnerrelatie nog bestond op het ogenblik van het overlijden.

b. Als zorgkind wordt beschouwd, een persoon die niet van de erflater afstamt, maar die op het ogenblik van het overlijden gedurende minimaal één ononderbroken jaar bij de erflater ingewoond heeft en gedurende die tijd hoofdzakelijk van hetzij (art. 50, §1, lid 1 Br.W.Succ.):

· de erflater;

· de partner van de erflater;

· de erflater en andere personen;

· de partner van de erflater en andere personen;

de hulp en verzorging heeft gekregen die kinderen normaal van hun ouders krijgen. De inwoningsvereiste wordt vermoed bewezen te zijn door de inschrijving van het zorgkind in het bevolkingsregister of het vreemdelingenregister op het adres van de erflater, behoudens bewijs van het tegendeel door de fiscus.

c. Gewoon geadopteerde kinderen worden slechts gelijkgesteld met erfgenamen in rechte lijn indien aan een van de volgende voorwaarden voldaan is (art. 52-2, lid 2 Br.W.Succ):

· wanneer het adoptief kind een kind is van de echtgenoot van de adoptant (stiefouderadoptie);

· wanneer, op het ogenblik van de adoptie, het adoptief kind onder de voogdij was van de openbare onderstand of van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of van een vergelijkbare instelling in de Europese Economische Ruimte (EER) of wees van een voor België gestorven vader of moeder;

· wanneer het adoptief kind gedurende drie jaar zonder onderbreking van de adoptant of van de adoptant en diens echtgenoot samen, dan wel van de adoptant en de persoon met wie hij wettelijk samenwoont tezamen, de hulp en verzorging gekregen heeft die kinderen normaal van hun ouders krijgen (caritatieve adoptie);

· wanneer de adoptie gedaan werd door een persoon van wie alle afstammelingen voor België gestorven zijn.

d. Wanneer er een einde gekomen was aan het huwelijk of de wettelijke samenwoning (door echtscheiding, scheiding van tafel en bed of kennisgeving aan de ambtenaar van de burgerlijke stand), is dit tarief niet meer van toepassing, tenzij er gemeenschappelijke kinderen (of afstammelingen hiervan) bestaan (art. 50, §2 Br.W.Succ.).

e. Voor overlijdens vanaf 1 januari 2024 worden feitelijk samenwonenden gelijkgesteld met gehuwden en wettelijk samenwonenden. Voorwaarde is wel dat de feitelijke samenwoning een duur kent van minstens één ononderbroken jaar (Ordonnantie goedgekeurd op 30.06.2023).

 

Vrijstelling

Er geldt een vrijstelling voor de eerste schijf van € 15.000 (art. 54, 1° Br.W.Succ.). Concreet betekent dit dat men recht heeft op een korting van maximaal € 450 (15.000 x 3%). Deze vrijstelling moet verhoudingsgewijs op de waarde van de verschillende categorieën van goederen (gezinswoning, familiale onderneming, overige goederen) aangerekend worden (Ci.RH. AFZ 13/2003, 03.06.2003).

Voorbeeld

Nettoactief: € 500.000.

Erfgenamen: echtgenoot A; kinderen B en C; kleinkinderen E en F (kinderen van het verwerpende kind D).

Echtgenoot A is 64 jaar, de waarde van haar vruchtgebruik bedraagt dus 38% van de waarde van de volle eigendom (VE x 4% x 9,5).

Erfgenaam

Nettoactief

Successierechten

Echtgenoot A

€ 190.000

€ 14.500

((15.000 vrijgesteld) + (35.000 x 3%) + (50.000 x 8%) + (75.000 x 9%) + (15.000 x 18%))

Kinderen B en C

Ieder € 103.333

Ieder € 5.350

((15.000 vrijgesteld) + (35.000 x 3%) + (50.000 x 8%) + (3.333 x 9%))

Kleinkinderen E en F

Ieder € 51.667

Ieder € 2.675 (totaal € 5.350)*

*Kind D verwerpt de nalatenschap. De successierechten die kleinkinderen E en F verschuldigd zijn, mogen in dat geval niet lager zijn dan de successierechten die D had moeten betalen indien hij de nalatenschap aanvaard had.

b. Broers en zussen

Onder broers en zussen verstaat men de zijverwanten met eenzelfde vader en/of moeder. Ook halfbroers en -zussen bevinden zich dus in deze categorie. Stiefbroers en -zussen vallen echter niet onder deze categorie.

Er wordt een aparte grondslag gevormd per rechtverkrijgende (art. 48, lid 3 Br.W.Succ.). Wanneer het nettoaandeel van een rechtverkrijgende niet meer bedraagt dan € 1.250, is dit vrijgesteld van successierechten (art. 54, 2° Br.W.Succ.).

art. 48, tabel II Br.W.Succ.

Gedeelte van het nettoaandeel (in €)

Tarief

0 - 12.500

20%

12.500 - 25.000

25%

25.000 - 50.000

30%

50.000 - 100.000

40%

100.000 - 175.000

55%

175.000 - 250.000

60%

Meer dan 250.000

65%

Voorbeeld

Nettoactief: € 600.000.

Erfgenamen: broers A en B en de neefjes D en E van vooroverleden zus C.

Erfgenaam

Nettoactief

Successierechten

Broers A en B

Ieder € 200.000

Ieder € 89.375

((12.500 x 20%) + (12.500 x 25%) + (25.000 x 30%) + (50.000 x 40%) + (75.000 x 55%) + (25.000 x 60%))

Neefjes D en E

Ieder € 100.000

Ieder € 52.500

((50.000 x 35%) + (50.000 x 50%) + (75.000 x 60%) + (25.000 x 70%)/2)*

*Het tarief ‘neven en nichten’ is van toepassing. Bovendien worden deze tarieven berekend op het gezamenlijke nettoaandeel van D en E. Ze komen weliswaar op bij plaatsvervulling, maar nemen de fiscale positie van hun moeder C niet over.

c. Ooms of tantes en neven of nichten

De tarieven worden berekend op de som van de nettoaandelen, verkregen door alle erfgenamen van deze groep. De verschuldigde rechten worden vervolgens proportioneel verdeeld over deze erfgenamen (art. 48, lid 4 Br.W.Succ.). Bedraagt het nettoaandeel van alle rechtverkrijgenden samen niet meer dan € 1.250, dan is dit vrijgesteld van successierechten (art. 54, 2° Br.W.Succ.).

art. 48, tabel III Br.W.Succ.

Gedeelte van het nettoaandeel (in €)

Tarief

0 - 50.000

35%

50.000 - 100.000

50%

100.000 - 175.000

60%

Meer dan 175.000

70%

Toelichting

Om de impact van deze hoge tarieven te milderen wordt er vaak gebruik gemaakt van een duolegaat 

 

Voorbeeld

Nettoactief: € 600.000.Erfgenamen: nonkel A (van vaders kant); nonkel B en tante C (van moeders kant).

Erfgenaam

Nettoactief

Successierechten

Nonkel A

€ 300.000

€ 192.500 ((50.000 x 35%) + (50.000 x 50%) + (75.000 x 60%) + (425.000 x 70%) x 1/2)

Nonkel B en tante C

Ieder € 150.000

Ieder € 96.250 ((50.000 x 35%) + (50.000 x 50%) + (75.000 x 60%) + (425.000 x 70%) x 1/4)

d. Anderen

Algemeen

De tarieven worden berekend op de som van de nettoaandelen, verkregen door alle erfgenamen van deze groep. De verschuldigde rechten worden vervolgens proportioneel verdeeld over deze erfgenamen (art. 48, lid 5 Br.W.Succ.). Wanneer het nettoaandeel van alle rechtverkrijgenden samen niet meer bedraagt dan € 1.250, is dit vrijgesteld van successierechten (art. 54, 2° Br.W.Succ.).

art. 48, tabel IV Br.W.Succ.

Gedeelte van het nettoaandeel (in €)

Tarief

0 - 50.000

40%

50.000 - 75.000

55%

75.000 - 175.000

65%

Meer dan 175.000

80%

 

Toelichting 

Om de impact van deze hoge tarieven te milderen wordt er in de praktijk vaak gebruik gemaakt van een duolegaat.

Voorbeeld

Nettoactief: € 600.000.

Erfgenamen: vriend A en achterneven B en C.

Erfgenaam

Nettoactief

Successierechten

Vriend A

€ 300.000

€ 219.375

((50.000 x 40%) + (25.000 x 55%) + (100.000 x 65%) + (425.000 x 80%) x 1/2)

Achterneven B en C

Ieder € 150.000

Ieder € 109.687

((50.000 x 40%) + (25.000 x 55%) + (100.000 x 65%) + (425.000 x 80%) x 1/4)

 

Vriendenerfenis

Voor overlijdens vanaf 1 januari 2024 kan de erflater een bedrag van in totaal maximaal € 15.000 nalaten aan een of meerdere ‘goede vrienden’ of verre familieleden tegen een tarief van 3%. Voorwaarde is dat deze ‘goede vriend’ ((Ordonnantie goedgekeurd op 30.06.2023):

·        een natuurlijke persoon is;

·        uitdrukkelijk als dusdanig aangeduid wordt in het testament (notarieel, eigenhandig of internationaal) van de erflater.

Toelichting 

a. Boven de grens van € 15.000 zijn opnieuw de gewone tarieven van toepassing.

b. Het is mogelijk om meerdere goede vrienden aan te duiden. In dat geval zal het belastingvoordeel evenredig over hen verdeeld worden (in verhouding tot hun legaat), tenzij het testament in een andere regeling voorziet.

c. Onder verre familieleden verstaat men iedereen die niet het tarief in rechte lijn of tussen partners kan genieten.

 

3. Speciale gevallen

Nieuwe overdrachten binnen het jaar

Als een erflater binnen het jaar voorafgaand aan zijn overlijden een erfenis verkreeg, dan wordt er een korting van 50% toegekend op dit gedeelte (zijnde het erfdeel dat de erflater zelf door erfenis verkreeg) (art. 57 Br.W.Succ.).

Deze korting wordt in voorkomend geval beperkt tot de rechten die geheven werden ter gelegenheid van de overdracht die onmiddellijk voorafgaat.

Toelichting 

Voor de concrete berekening van deze vermindering, zie Aanschrijving nr. 2463, 26.07.1955, Rep. .J., S 57/01.01.

 

Opeenvolgende overdrachten van goederen in blote eigendom

Wanneer een goed in blote eigendom, vóór het vervallen van het vruchtgebruik, meermaals wegens overlijden werd overgedragen met schorsing van de rechten, dan worden de rechten die de erfgenaam (die de volle eigendom van het goed verkrijgt verschuldigd is in voorkomend geval beperkt tot ten hoogste 60% van de waarde van de volle eigendom van het goed (art. 58 Br.W.Succ.).

Toelichting 

De erfgenaam moet deze vermindering uitdrukkelijk aanvragen in de aangifte die wegens de ophouding van het vruchtgebruik ingediend moet worden (art. 37, 5° Br.W.Succ.).

 

B. Verlaagde tarieven, vrijstellingen en verminderingen

Naast de algemene tarieven bestaan er een heel aantal verlaagde tarieven, vrijstellingen en verminderingen:

·        gezinswoning

·        familiale onderneming

·        kinderen jonger dan 21 jaar (en hun ouders)

·        kinderlast

·        overheden, instellingen en goede doelen

1. Gezinswoning

art. 55bis en 60ter Br.W.Succ.; Circ. nr. 12/2014 (BEO 7/2014), 17.09.2014

 

Wordt de gezinswoning vererfd door de partner, dan zijn er hierover geen successierechten verschuldigd. Wordt deze vererfd door een erfgenaam in rechte lijn, dan zijn de volgende, deels verlaagde, tarieven van toepassing:

Gedeelte van het nettoaandeel (in €)

Tarief

0 - 50.000

2%

50.000 - 100.000

5,30%

100.000 - 175.000

6%

175.000 - 250.000

12%

250.000 - 500.000

24%

Meer dan 500.000

30%

Toelichting

a. Voor het begrip ‘gezinswoning’ moet men een onderscheid maken naargelang deze vererfd wordt door de partner of door een erfgenaam in rechte lijn. Bij een vererving door de partner moet het gaan om de woning waarin ze samenleefden op het ogenblik van het overlijden. De inschrijving in het bevolkingsregister houdt een weerlegbaar vermoeden in van de samenwoning en dus van het feit dat het om een gezamenlijke hoofdverblijfplaats gaat (art. 55bis, lid 1 en 3 Br.W.Succ.). Bij een vererving door een erfgenaam in rechte lijn moet het gaan om de woning die de erflater, op het ogenblik van zijn overlijden, tenminste vijf jaar tot hoofdverblijfplaats gediend heeft (art. 60ter, lid 1 Br.W.Succ.).

b. Het is voldoende dat de erflater minstens een deel van de woning in volle eigendom bezit (art. 55bis, lid 1 en 60ter, lid 1 Br.W.Succ.).

c. De aanhorigheden van de gezinswoning, zoals een garage, een tuin, een bijgebouw, een weide, een zwembad, enz. komen in principe ook in aanmerking voor het gunstregime (circ. 12/2014 (BEO 7/2014), nr. 4.1.1., 17.09.2014).

d. Het bedrijfsgedeelte dat, samen met het woongedeelte, deel uitmaakt van een samenhangend complex komt eveneens in aanmerking voor het gunstregime indien het, gelet op de waarde en/of de omvang, aan het privégedeelte ondergeschikt is (circ.. 12/2004 (BEO 7/2014), nr. 4.1.1., 17.09.2014).

e. Het gunstregime blijft behouden wanneer de erflater niet in de gezinswoning kon blijven wonen om medische redenen (art. 55bis, lid 5 Br.W.Succ. en art. 60ter, lid 2 Br.W.Succ.).

f. In geval van feitelijke scheiding blijft de vrijstelling behouden (art. 55bis, lid 4 Br.W.Succ.).

g. De vrijstelling tussen partners geldt niet als de wettelijk samenwonende een bloedverwant in rechte lijn van de erflater is of een rechtverkrijgende die voor de toepassing van het tarief met een bloedverwant in rechte lijn gelijkgesteld wordt, of een broer of zus, neef of nicht, oom of tante van de erflater is (art. 55bis, lid 2 Br.W.Succ.). Ze kunnen in dat geval wel aanspraak maken op de verlaagde tarieven die gelden voor erfgenamen in rechte lijn (art. 60ter Br.W.Succ.).

h. Wordt de gezinswoning vererfd door de partner, dan geldt er geen progressievoorbehoud. Wordt deze vererfd door een erfgenaam in rechte lijn, dan wordt deze wel in aanmerking genomen bij de berekening van de successierechten op de andere goederen van de nalatenschap (art. 66ter Br.W.Succ.).

i. Onder partner verstaat men de persoon met wie de erflater gehuwd was of wettelijk samenwoonde (art. 48, laatste lid en art. 55bis Br.W.Succ.). Voor overlijdens vanaf 1 januari 2024 verstaat met onder het begrip partner eveneens feitelijk samenwonenden, op voorwaarde dat de samenwoning reeds minstens drie jaar ononderbroken duurt (Ordonnantie goedgekeurd op 30.06.2023).

Voorbeeld

Nettoactief: € 1.000.000 (waaronder een gezinswoning ter waarde van € 500.000).

Erfgenamen: echtgenoot A; kinderen B en C; kleinkinderen E en F (kinderen van het vooroverleden kind D).

Echtgenoot A is 64 jaar, de waarde van haar vruchtgebruik bedraagt dus 38% van de waarde van de volle eigendom (VE x 4% x 9,5).

Erfgenaam

Nettoactief

Successierechten

Echtgenoot A

€ 380.000 (€ 190.000 gezinswoning)

€ 14.725

((190.000 x 0%) + (50.000 x 3%) + (50.000 x 8%) + (75.000 x 9%) + (15.000 x 18%) - (7.500 x 0%) - (7.500 x 3%))

Kinderen B en C

Ieder € 206.667 (€ 103.333 gezinswoning)

Ieder € 15.625

((50.000 x 2%) + (50.000 x 5,3%) + (3.333 x 6%) + (71.667 x 9%) + (31.667 x 18%) - (7.500 x 2%) - (7.500 x 3%))

Kleinkinderen E en F

Ieder € 103.333 (€ 51.667 gezinswoning)

Ieder € 4.880

((50.000 x 2%) + (1.667 x 5,3%) + (48.333 x 8%) + (3.333 x 9%) - (7.500 x 2%) - (7.500 x 3%))

 

2. Familiale ondernemingen

art. 60bis - 60bis/3 Br.W.Succ.;

Principe

De vererving van een familiale onderneming (eenmanszaak of vennootschap) kan, onder bepaalde voorwaarden, gebeuren tegen een verlaagd tarief van 3% (in rechte lijn en tussen gehuwden/wettelijk samenwonenden) of 7% (andere personen).

Toelichting 

a. Dit gunstregime heeft als doel de opvolging in familiebedrijven te stimuleren om op die manier te continuïteit te garanderen.

b. Voor overlijdens vanaf 1 januari 2024 worden feitelijk samenwonende partners gelijkgesteld met gehuwden/wettelijk samenwonenden, op voorwaarde dat de samenwoning reeds minstens drie jaar ononderbroken duurt (Ordonnantie goedgekeurd op 30.06.2023)

 

Beoogde activa

Het gaat om:

·        Voor een eenmanszaak: de beroepsmatige goederen (onroerende goederen die hoofdzakelijk voor bewoning bestemd zijn, komen niet in aanmerking voor het verlaagd tarief).

·        Voor een vennootschap: de aandelen uitgegeven door de betrokken vennootschap.

Toelichting a. De activa die zijn ingebracht of toegevoegd in het jaar dat het overlijden voorafgaat, komen niet in aanmerking voor deze gunstregeling (art. 60bis, §4 Br.W.Succ.).

b. Het kan gaan om zowel de volle eigendom, de blote eigendom als het vruchtgebruik (art. 60bis, §1, 1° en 2° Br.W.Succ.).

c. Het verlaagd tarief wordt geheven over de nettowaarde van de goederen (eenmanszaak) of de aandelen (vennootschap). Dit houdt in dat de schulden mogen (moeten) afgetrokken worden, behalve deze die specifiek aangegaan werden om andere goederen te verwerven of te behouden (art. 60bis, §1, 1° en 2° Br.W.Succ.).

d. Onder aandelen verstaat men: elk deelbewijs met stemrecht dat een deel van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigt, alsook de certificaten van aandelen (art. 60bis, §2, 3° Br.W.Succ.).

 

Voorwaarden

Eenmanszaak 

Voor een eenmanszaak zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor het verlaagd tarief de volgende:

1.      Uitoefening van een ‘toegelaten activiteit’: het moet gaan om een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwbedrijf of een vrij beroep.

2.     Uitoefening van de activiteit in de Europese Economische Ruimte (EER).

3.     Persoonlijke exploitatie: de onderneming moet door de erflater en/of zijn partner, eventueel samen met anderen, persoonlijk geëxploiteerd worden tot op de dag van zijn overlijden.

Toelichting

a. Onder ‘partner’ verstaat men de persoon die op de dag van het openvallen van de nalatenschap met de erflater gehuwd of wettelijk samenwonend is.

b. De vereiste van een persoonlijke exploitatie houdt in dat de inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen op naam van de erflater of diens partner gedaan moet zijn (circ. 2017/C/46, nr. 4.5.1.2, 13.07.2007).

c. De erfopvolgers moeten een attest, waarin er bevestigd wordt dat er voldaan is aan de gestelde voorwaarden, toevoegen bij de aangifte nalatenschap. Wordt dit attest niet ingediend samen met de aangifte nalatenschap, dan zijn in eerste instantie de gewone tarieven verschuldigd, en kan men later teruggave bekomen op voorwaarde dat het attest binnen het jaar na de betaling van de belasting neergelegd wordt (art. 60bis/3, §1 Br.W.Succ.).

 

Vennootschap 

Voor een vennootschap zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor het verlaagd tarief de volgende:

1.      Uitoefening van een ‘toegelaten activiteit’ (zie eenmanszaak).

2.     Zetel van werkelijke leiding in de Europese Economische Ruimte (EER).

3.     Reële economische activiteit: enkel vennootschappen met een reële economische activiteit komen in aanmerking voor het verlaagd tarief. Een vennootschap wordt geacht (weerlegbaar vermoeden) geen economische activiteit te hebben wanneer gedurende minstens één van de drie boekjaren vóór het overlijden blijkt dat:

a.     de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen minder dan 1,50% uitmaken van het totale actief; en

b.     de terreinen en gebouwen meer dan 50% uitmaken van het totale actief.

4.     Minimumparticipatie: de aandelen van de vennootschap moeten, op het ogenblik van het overlijden, voor minstens 50% in volle eigendom toebehoren aan de erflater en/of zijn familie. Hebben de erflater en/of zijn familie minstens 30% van de aandelen in volle eigendom, dan komt de vennootschap eveneens in aanmerking voor het verlaagd tarief, op voorwaarde dat de erflater en/of zijn familie

a.     gezamenlijk met één andere aandeelhouder en zijn familie volle eigenaar zijn van minstens 70% van de aandelen van de vennootschap; ofwel

b.     gezamenlijk met twee andere aandeelhouders en hun familie volle eigenaar zijn van minstens 90% van de aandelen van de vennootschap.

Toelichting

a. Onder ‘familie’ verstaat men: de partner, de zijverwanten in rechte lijn (alsook hun partner), de zijverwanten tot en met de tweede graad (alsook hun partner) en de kinderen van broers en zussen (art. 60bis, §2, 4° Br.W.Succ.).

b. Onder bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen verstaat men de waarde opgenomen onder de gelijknamige post (62) van de resultatenrekening van de jaarrekening of onder een soortgelijke post van de geconsolideerde jaarrekening (art. 60bis, §2, lid 2, a Br.W.Succ.).

c. Onder terreinen en gebouwen verstaat men de waarde opgenomen onder de gelijknamige post (22) van de resultatenrekening van de jaarrekening of onder een soortgelijke post van de geconsolideerde jaarrekening (art. 60bis, §2, lid 2, b Br.W.Succ.).

d. Holdingvennootschappen komen onder bepaalde voorwaarden ook (gedeeltelijk) in aanmerking voor het gunstregime, namelijk wanneer ze zelf (actieve holding) of via minstens één directe dochtervennootschap (waarin ze minstens 30% van de aandelen aanhouden) (passieve holding) aan de activiteitsvoorwaarde voldoen (art. 60bis, §2, lid 1, 1° Br.W.Succ.; art. 60bis, §3 Br.W.Succ.). In hoofde van de passieve holding wordt het verlaagd tarief slechts proportioneel toegekend (art. 60bis, §3 Br.W.Succ.).

e. De erfopvolgers moeten een attest, waarin er bevestigd wordt dat er voldaan is aan de gestelde voorwaarden, toevoegen bij de aangifte nalatenschap. Wordt dit attest niet ingediend samen met de aangifte nalatenschap, dan zijn in eerste instantie de gewone tarieven verschuldigd, en kan men later teruggave bekomen op voorwaarde dat het attest binnen het jaar na de betaling van de belasting neergelegd wordt (art. 60bis/3, §1 Br.W.Succ.).

f. Wat betreft de participatievoorwaarde komen de aandelen die toebehoren aan rechtspersonen niet in aanmerking om te worden samengeteld met de aandelen die toebehoren aan de erflater (art. 60bis, §1, lid 2 Br.W.Succ.).

g. Wat betreft de participatievoorwaarde komen enkel aandelen die het kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen en die beschikken over stemrecht in de algemene vergadering in aanmerking (circ. 2017/C/46, nr. 4.5.1.3, 13.07.2017).

h. Het is niet vereist dat de familiale vennootschap bestuurd, gemanaged of geëxploiteerd wordt door de erflater of zijn partner of zijn familieleden (circ. 2017/C/46, nr. 4.5.2.5, 13.07.2017).

Voorbeelden - Reële economische activiteit

Voorbeeld 1

Post

Bedrag

Totaal actief (post 20/58)

1.500.000

Bezoldigingen, sociale lasten, pensioenen (post 62 resultatenrekening)

20.000

Terreinen en gebouwen (post 22)

800.000

De bezoldigingen, sociale lasten en pensioen maken een percentage gelijk of lager dan 1,50% uit van de totale activa (20.000/1.500.000 = 1,33%).

De terreinen en gebouwen maken meer dan 50% uit van het totale actief (800.000/1.500.000 = 53,33%).

De vennootschap wordt dus geacht géén economische activiteit te hebben. Men kan dit vermoeden weerleggen door bv. aan te tonen dat de onroerende goederen die zich in de vennootschap bevinden aangewend worden voor de economische activiteit van de vennootschap (en dus geen privaat patrimonium vormen).

Voorbeeld 2

Post

Bedrag

Totaal actief (post 20/58)

1.500.000

Bezoldigingen, sociale lasten, pensioenen (post 62 resultatenrekening)

200.000

Terreinen en gebouwen (post 22)

500.000

De bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen maken 13,33% uit van de totale activa (200.000/1.500.000).

De terreinen en gebouwen maken 33,33% uit van de totale activa (500.000/1.500.000)

De vennootschap wordt dus geacht een economische activiteit te hebben.

Behoud van het verlaagd tariefHet is niet voldoende dat men bij het overlijden van de erflater voldoet aan de voorwaarden voor het verlaagd tarief. Men moet immers ook nadien nog voldoen aan een aantal voorwaarden.

Voor een eenmanszaak gaat het om de volgende voorwaarden (art. 60bis/1, §1 Br.W.Succ.).

1.      Voortzetting van de onderneming: na het overlijden van de erflater moet de activiteit van de onderneming gedurende minstens drie jaar voortgezet worden. Deze voortzetting mag door derden gebeuren.

2.     Verbod tot bewoning: de onroerende goederen die vererfd werden tegen het verlaagd tarief mogen, gedurende een periode van drie jaar, niet hoofdzakelijk voor bewoning aangewend worden.

Voor een vennootschap gaat het om de volgende voorwaarden (art. 60bis/1, §2 Br.W.Succ.):

1.      Voorzetting van de onderneming (zie eenmanszaak);

2.     Behoud van het kapitaal: het kapitaal van de vennootschap mag, gedurende de eerste drie jaar vanaf de datum van het overlijden van de erflater, niet door uitkering of terugbetalingen dalen. Wordt er een daling vastgesteld, dan zal in die verhouding het gewone tarief verschuldigd zijn (art. 60bis/2, §2, lid 2 Br.W.Succ.);

3.     Opmaak (en presentatie) van de jaarrekening: de vennootschap moet, gedurende de eerste drie jaar vanaf de datum van het overlijden van de erflater, een jaarrekening opmaken en deze in voorkomend geval publiceren overeenkomstig de boekhoudwetgeving van de bevoegde lidstaat;

4.     Behoud van de zetel van werkelijke leiding binnen de EER gedurende drie jaar vanaf de datum van het overlijden van de erflater.

Toelichting

a. Vóór de 500ste dag die volgt op de dag van het overlijden van de erflater moeten de erfopvolgers een attest, afgeleverd door de Administratie, bezorgen aan de ontvanger van de successierechten waarin bevestigd wordt dat de vereiste voorwaarden vervuld waren gedurende de eerste 365 dagen die op het overlijden volgen. Eenzelfde attest moet bezorgd worden vóór de 865ste dag, met betrekking tot de periode tussen de 366ste dag en de 730ste dag die op het overlijden volgen (art. 60bis/3, §2, lid 1 Br.W.Succ.).

b. Na verloop van de termijn van drie jaar vanaf het overlijden van de erflater, controleert de Administratie of de voorwaarden voor het behoud van het verlaagde tarief vervuld zijn (art. 60bis/2, §1, lid 1 Br.W.Succ.).

c. Bij niet-naleving van de voorwaarden zijn de successierechten overeenkomstig het gewone tarief verschuldigd. Er wordt geen uitzondering voorzien in geval van overmacht (circ. 2017/C/46, nr. 4.7.3.3, 13.07.2016).

d. De rechtsopvolgers van de erflater en zijn familieleden zijn niet verplicht om de aandelen te houden na het overlijden (circ. 2017/C/46, nr. 4.7.2.4, 13.07.2017).

Progressievoorbehoud

Kan de familiale onderneming vererfd worden aan het verlaagd tarief, dan wordt de waarde ervan in aanmerking genomen voor de berekening van de successierechten op de andere erfdelen (art. 66ter Br.W.Succ.).

Voorbeeld

Een man erft € 500.000 (waarvan voor € 250.000 aandelen in een familiale onderneming) van zijn vader. De verschuldigde successierechten bedragen € 67.500 ((250.000 x 3%) + (250.000 x 24%)).

3. Diverse

Kinderen jonger dan 21 jaar

In hoofde van het kind worden bijkomende schijven vrijgesteld ten belope van € 2.500 voor elk vol jaar dat nog moet verlopen tot het kind de leeftijd van 21 jaar bereikt. In hoofde van de langstlevende ouder worden bijkomende schijven vrijgesteld ten belope van de helft van de vrijstelling die de (met de erflater) gemeenschappelijke kinderen genieten (art. 54, lid 1 Br.W.Succ.).

Toelichting

a. Enkel de langstlevende ouder met wie de erflater gehuwd was of wettelijk samenwoonde, komt voor de vrijstelling in aanmerking (art. 54, lid 1, 1° Br.W.Succ.).

b. De aanrekening van de vrijstelling vindt verhoudingsgewijs plaats op de waarde van de verschillende categorieën van goederen (gezinswoning, familiale onderneming, overige goederen) (Ci.RH. AFZ 13/2003, 03.06.2003).

 

Kinderlast

Het bedrag van de successierechten wordt verminderd in hoofde van iedere erfgenaam met minstens drie kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt hebben (art. 56 Br.W.Succ.).

Deze vermindering bedraagt 2% per kind, berekend op het bedrag van de successierechten, met een maximum van € 62 per kind. Gaat het om de langstlevende partner (echtgenoot of wettelijk samenwonende) van de erflater, dan bedraagt de vermindering 4% per kind, met een maximum van € 124 per kind.

Toelichting 

De verwekte kinderen komen eveneens in aanmerking, op voorwaarde dat deze later levensvatbaar geboren worden (art. 56, lid 3 Br.W.Succ.).

 

Overheden, instellingen en goede doelen

Tarief Legaten aan bepaalde overheden, instellingen en goede doelen kunnen plaatsvinden met vrijstelling van successierechten of tegen verlaagde tarieven.

Tarief

Begiftigde

0%

(art. 55 Br.W.Succ.)

·        Het Brussels Hoofdstedelijk gewest

·        De Brusselse agglomeratie

·        De Vlaamse, Franse en Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie

·        De Franse, Vlaamse en Duitstalige Gemeenschap en het Vlaams en Waals gewest

·        De publiekrechtelijke rechtspersonen die gelijkgesteld zijn met die hierboven vermeld, en die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere lidstaat van de EER

·        Een lidstaat van de EER

·        De openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen hierboven vermeld

7%

(art. 59, 1° Br.W.Succ.) *

·        Gemeenten gelegen in het Brussels Hoofdstedelijk gewest en hun openbare instellingen

·        De door de Brusselse gewestelijke huisvestingsmaatschappij erkende maatschappijen en de CVBA Woningfonds van het Brussels Hoofdstedelijk gewest

·        De intercommunales van het Brussels Hoofdstedelijk gewest

·        De stichtingen van openbaar nut

·        Verenigingen (en andere rechtspersonen) zonder winstoogmerk die door de federale overheid erkend zijn

25%

(art. 59, 2° Br.W.Succ.) *

·        (Internationale) verenigingen zonder winstoogmerk

·        Ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen

·        Beroepsverenigingen

·        Private stichtingen

*Het verlaagd tarief is eveneens van toepassing op gelijkaardige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen aan de wetgeving van een lidstaat van de EER, en die hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de EER hebben (art. 60 Br.W.Succ.).

 

Duolegaat 

In de praktijk wijst men vaak een goed doel (bv. een VZW of een stichting) aan als algemeen legataris van de nalatenschap om op een fiscaal voordelige manier legaten toe te kennen aan personen die enkel van de erflater kunnen erven tegen hoge tarieven (bv. een ver familielid of een vriend). Bovendien worden deze tarieven toegepast op de som van de nettoaandelen van al deze erfgenamen samen.

Concreet komt het erop neer dat het goede doel de gehele nalatenschap zal ontvangen, maar aan bepaalde personen goederen of een geldsom (bijzondere legaten) zal moeten overhandigen uit deze nalatenschap. Men voorziet hierbij dat het goede doel alle successierechten moet betalen, dus ook die op de bijzondere legaten. Aangezien het goede doel een verlaagd tarief geniet, kan men op deze manier een aanzienlijke besparing realiseren.

Toelichting

a. De techniek van het duolegaat kan ook in andere situaties toegepast worden. Zo kan men bv. zijn zoon aanstellen als algemeen legataris en bv. een neef of een vriend als bijzonder legataris, waarbij men ook hier bepaalt dat de algemene legatarissen de erfbelasting van de bijzondere legataris zal betalen.

b. Men voorziet best een subsidiaire algemene legataris voor het geval de VZW of de stichting het duolegaat niet zou aanvaarden of niet meer zou bestaan op het moment van het overlijden.

c. Men kan ook meerdere goede doelen aanduiden als algemeen legataris. Elke organisatie krijgt dan eenzelfde breukdeel van de nalatenschap.

d. Men kan hetzelfde resultaat ook bekomen via een zogenaamd omgekeerd duolegaat. Hierbij zullen de personen die men wil bevoordelen (bv. een ver familielid of een vriend) aangesteld worden als algemeen legataris en het goede doel als bijzonder legataris. De algemene legatarissen moeten dan een bepaald bedrag aan het goede doel betalen. Het goede doel moet hiermee vervolgens alle successierechten betalen. Hetgeen overblijft is dan voor het goede doel zelf.

Voorbeeld

Een erflater laat € 1.000.000 na aan zijn twee neefjes. Deze zullen hierop in principe € 665.000 aan successierechten moeten betalen ((€ 50.000 x 35%) + (€ 50.000 x 50%) + (€ 75.000 x 60%) + (€ 825.000 x 70%)). In totaal zullen de neefjes dus slechts € 335.000 overhouden (ieder € 167.500).

Stel dat de erflater een VZW (bv. het Rode Kruis) had aangesteld als algemeen legataris onder de last een som van € 550.000 uit te betalen aan de twee neefjes. De netto-erfenis van het Rode Kruis bedraagt € 450.000 (€ 1.000.000 - € 550.000), waarop ze 7% aan successierechten (zijnde € 31.500) moet betalen. Er blijft voorlopig dus € 418.500 over voor het Rode Kruis.

Het Rode Kruis moet echter ook de successierechten betalen op het bedrag dat bestemd is voor de neefjes, zijnde € 550.000. De successierechten hierop bedragen € 350.000 ((€ 50.000 x 35%) + (€ 50.000 x 50%) + (€ 75.000 x 60%) + (€ 375.000 x 70%)). Het Rode Kruis houdt uiteindelijk dus € 68.500 (€ 418.500 - € 350.000) over uit de nalatenschap. In totaal zullen de neefjes € 550.000 ontvangen uit de nalatenschap (ieder € 275.000). Via de techniek van het duolegaat ontvangen ze dus ieder € 107.500 (€ 275.000 - € 167.500) extra uit de nalatenschap.

IV. Procedure

A. Aangifte

1. Aangifteplicht

Algemeen

Er moet een aangifte van nalatenschap ingediend worden wanneer er goederen overgedragen worden bij het overlijden van een rijksinwoner  (art. 36 Br.W.Succ.). Deze indiening is niet alleen verplicht wanneer de erflater daadwerkelijk goederen nalaat, maar ook wanneer hij, ingevolge een wettelijke fictie, geacht wordt goederen na te laten.

De aangifte moet ingediend worden op het kantoor van de successierechten binnen welk gebied de overledene zijn laatste fiscale woonplaats had (art. 38, 1° Br.W.Succ.).

Toelichting 

Als de fiscale woonplaats van de overledene tijdens de periode van vijf jaar vóór zijn overlijden in meer dan één gewest gevestigd was, moet de aangifte ingediend worden op het kantoor van de successierechten van de laatste fiscale woonplaats binnen het gewest waarin de fiscale woonplaats van de overledene tijdens de vermelde periode het langst gevestigd was (art. 38, 1° Br.W.Succ.).

 

Nieuwe aangifte

In bepaalde gevallen moet er een nieuwe aangifte ingediend worden, met name (art. 37 Br.W.Succ.):

·        wanneer, na het openvallen van de nalatenschap, de actieve samenstelling ervan vermeerderd wordt;

·        wanneer er een verandering in de devolutie van de erfenis ontstaat;

·        in geval van aanwas of van terugval van eigendom, vruchtgebruik of van een ander tijdelijk of levenslang recht, ingevolge een beschikking bij overlijden, door de overledene genomen;

·        in geval van uitdoving van vruchtgebruik, dat een uit hoofde van de blote eigendom in schorsing gehouden successierecht opvorderbaar maakt, wanneer de erfgenaam-blote eigenaar (of zijn rechtverkrijgenden) tot het genot van het volle goed komen door het overlijden van de vruchtgebruiker of door het verstrijken van de vaste of onzekere termijn waarvoor het vruchtgebruik gevestigd was;

·        in geval van erfstelling over de hand, wanneer de met last van teruggaaf bezwaarde goederen aan de verwachter overgaan.

Toelichting 

Van een verandering in de devolutie is er bv. sprake wanneer er later een testament ontdekt wordt of wanneer er zich later nog andere erfgenamen aandienen.

 

2. Personen gehouden tot indiening van de aangifte

De aangifte van nalatenschap moet in principe ingediend worden door de wettelijke erfgenamen en, in voorkomend geval, door de in het testament aangestelde algemene legatarissen of begiftigden. Blijven zij in gebreke, dan zijn de legatarissen en begiftigden ten algemenen of bijzondere titel ertoe gehouden, op verzoek van de ontvanger bij aangetekende brief, de aangifte in te dienen voor datgene wat hen betreft (art. 38, 1° Br.W. Succ.)

Toelichting 

a. De betrokken personen kunnen zelf de aangifte van nalatenschap indienen of deze in hun naam laten opstellen door een derde (bv. een notaris of een advocaat). In dat geval moet er een volmacht aan de aangifte gehecht worden (art. 2 KB 31.03.1936 houdende Algemeen Reglement van de Successierechten).

· b. De honoraria van notarissen voor het indienen van een aangifte van nalatenschap zijn wettelijk geregeld en hangen onder meer af van de waarde van het brutoactief (KB 16.12.1950). Bij een vererving in de rechte lijn gelden de volgende tarieven.1% als het brutoactief minder bedraagt dan € 32.000, dus maximaal € 320 voor deze schijf;

· 0,75% op het brutoactief van € 32.000,01 tot € 120.000, dus maximaal € 660 voor deze schijf;

· 0,50% op het brutoactief van € 120.000,01 tot € 300.000, dus maximaal € 900 voor deze schijf;

· 0,25% op het brutoactief van € 300.000,01 tot € 950.000, dus maximaal € 1.625 voor deze schijf;

· 0,15% op het brutoactief boven € 950.000.

Deze tarieven kunnen nog verhoogd worden als de notaris specifieke opzoekingen moet doen. Daarnaast mogen er ook dossierkosten aangerekend worden.

Voor advocaten bestaan er geen verplichte barema’s, zij mogen hun ereloon dus zelf bepalen.

c. De betrokken personen kunnen elk apart aangifte doen (telkens van de volledige nalatenschap), maar in de praktijk wordt meestal één gezamenlijke aangifte ingediend.

d. Bij een onbeheerde nalatenschap is de curator gehouden tot indiening van de aangifte (art. 74 Br.W.Succ.).

e. Bij een erfloze nalatenschap moet de ontvanger der domeinen de aangifte indienen voor rekening van de staat (parl. vr. nr. 1509, Leterme, 14.10.1998).

 

3. Vorm

De aangifte van nalatenschap moet gedaan worden op een speciaal formulier (formulier nr. 187) dat door de Administratie uitgereikt wordt (art. 45 Br.W. Succ.). Voor het invullen zelf van dit formulier beschikt men over een grote vrijheid, zolang de nodige gegevens vermeld worden.

Toelichting 

a. Dit formulier wordt in principe gratis opgestuurd door het bevoegde registratiekantoor. Het is eveneens te verkrijgen in elk registratiekantoor en kan ook gedownload worden via de website https://www.myminfin.be (art. 1 MB 09.03.2000, BS 28.03.2000). b. Men mag, onder bepaalde voorwaarden, zelf een formulier maken volgens het officiële model (art. 2 MB 09.03.2000, BS 28.03.2000).

 

4. Inhoud

De aangifte moet de volgende gegevens vermelden (art. 42 Br.W.Succ.):

Algemeen

·        plaats en datum van het overlijden van de erflater

·        adres en datum van vestiging van de verschillende fiscale woonplaatsen die de erflater gehad heeft in de periode van vijf jaar voorafgaan aan zijn overlijden

·        keuze van één woonplaats in België

Persoonsgegevens

Naam, voornamen, beroep, domicilie, plaats en datum van geboorte van:

·        de aangever(s)

·        de erflater

·        de erfgenamen, legatarissen en begiftigden

·        de kinderen beoogd bij art. 56 W.W.Succ.

Devolutie

·        hetgeen door de erfgenamen, legatarissen en begiftigden verkregen wordt

·        de titel krachtens welk de erfgenamen, legatarissen en begiftigden tot de erfenis komen

·        graad van verwantschap tussen de erflater en zijn erfgenamen, legatarissen en begiftigden

·        aanduiding van de erfgenamen die uitgesloten worden krachtens uiterste wilsbeschikkingen of contractuele beschikkingen

Begroting en aanduiding van het actief

·        nauwkeurige aanduiding en individuele begroting van de goederen die het belastbare actief uitmaken*

·        aanwijzing van sectie en nummer van het kadaster van de onroerende goederen die onder de nalatenschap vallen

·        indien de lichamelijke roerende goederen die nagelaten worden verzekerd waren tegen brand, diefstal of enig ander risico: de gegevens van de verzekeraar, de datum van de polis en zijn nummer, alsook de verzekerde goederen en de verzekerde waarde (art. 46 Br.W.Succ.)

Begroting en aanduiding van het passief

·        aanduiding van de schulden die in mindering van het belastbare actief kunnen worden toegelaten, met opgave van naam, voornamen en domicilie van de schuldeiser, van de oorzaak van de schuld en van de datum van de akte, zo er één bestaat

Gunstregimes

·        voor bepaalde gunstregimes (bv. voor de gezinswoning of de familiale onderneming) moet men de toepassing van deze regeling expliciet aanvragen alsook bijkomende informatie verstrekken

Overige

·        of de erflater ten bate van zijn erfgenamen, legatarissen of begiftigden, schenkingen heeft gedaan die vastgesteld werden door akten, welke dagtekenen van minder dan drie jaar voor de datum van het overlijden en voor dezelfde datum tot de formaliteit der registratie aangeboden werden of verplicht registreerbaar geworden zijn. Zo ja duidt zij de begunstigde persoon aan en geeft de datum van de akten of aangiften op, alsmede de grondslag waarop het registratierecht werd of dient geheven.

·        of de erflater het vruchtgebruik van enige goederen had ofwel met erfstelling over de hand bezwaarde goederen verkregen heeft en, zo ja, waarin deze goederen bestaan, met aanduiding van de personen die tot het genot van de volle eigendom gekomen zijn ofwel voordeel getrokken hebben uit het fideï-commis ten gevolge van het overlijden van de erflater (art. 44 Br.W.Succ.);

*De volgende voorwerpen mogen echter het voorwerp van een globale aangifte en globale raming uitmaken (art. 43 Br.W.Succ.):

·        de onroerende goederen die een enig bedrijf of een enkel domeingeheel uitmaken;

·        de voorwerpen die een landbouwbedrijf dienen, op te delen als volgt:

·        elke soort van dieren;

·        het landbouwgereedschap;

·        de bezaaiingen en andere vruchten te velde;

·        de zaden, de waren, het stro en de meststoffen;

·        de voorwerpen dienende tot een nijverheidsbedrijf, op te delen als volgt:

·        de werktuigen;

·        de vervaardigde of bereide koopwaren en de grondstoffen;

·        de voorwerpen dienende tot een handelsbedrijf:

·        het materiaal en de bedrijfstoestellen;

·        de koopwaren;

·        de kledingstukken, de juwelen, de boeken en alle andere voorwerpen tot persoonlijk gebruik van de overledene;

·        de stoffering, het vaatwerk, het keukengereedschap en andere voorwerpen van geldelijke aard;

·        de verzamelingen van schilderijen, porselein, wapens en andere voorwerpen;

·        de wijn en andere waren:

5. Indieningstermijn

De indieningstermijn start op de datum van het overlijden van de erflater en bedraagt (art. 40, lid 1 Br.W.Succ.):

·        vier maanden bij een overlijden in België;

·        vijf maanden bij een overlijden in een ander Europees land;

·        zes maanden bij een overlijden in een land buiten Europa.

Toelichting a. Deze termijnen worden berekend van datum tot datum, ongeacht het aantal dagen van de maanden gedurende dewelke deze termijnen verstrijken. De dag van het overlijden wordt niet geteld voor de berekening van de termijn.

b. Valt de laatste dag op een sluitingsdag van de kantoren (zaterdag, zondag of wettelijke feestdag), dan wordt de termijn verlengd tot de eerste openingsdag van de kantoren die volgt op het verstrijken van de termijn (art. 123(2) Br.W.Succ.).

c. Deze termijnen kunnen door de directeur-generaal van de registratie en domeinen verlengd worden. De verlenging moet echter toegekend worden vóór het verstrijken van de oorspronkelijke termijn of van de reeds verlengde termijn (art. 41 Br.W.Succ.).

d. De verlening van de indieningstermijn heeft geen enkel gevolg voor de betaaltermijn van de rechten (art. 81 Br.W.Succ.).

e. Een reeds ingediende aangifte kan nog gewijzigd worden zolang de indieningstermijn niet verstreken is (art. 41, lid 2 Br.W.Succ.).

f. Hadden de erfgenamen geen kennis van het overlijden, dan beginnen de termijnen slechts te lopen vanaf de dag waarop die onwetendheid heeft opgehouden (besl. 26.07.1941, Rev. Reg. Dom., nr. 689).

 

B. Onderzoek en controle

1. Algemeen

De samenstelling en waardering van het aangegeven actief en passief wordt geacht juist te zijn, tot bewijs van het tegendeel. Beweert de Administratie dat deze onjuist is, dan moet zij hiervan het bewijs leveren. Zij kan hierbij gebruik maken van alle bewijsmiddelen, met inbegrip van getuigen en vermoedens, behalve de eed (art. 1315 BW; art. 105 Br.W.Succ.).

De Administratie beschikt bovendien over een aantal bijzondere hulpmiddelen, zoals:

·        wettelijke vermoedens van eigendom;

·        de controleschatting;

·        inlichtingen van derden.

Toelichting 

Bevat een nalatenschap de eigendom van een handelszaak, dan kan de Administratie inzage eisen in alle handelsboeken, inventarissen en balansen (art. 107 Br.W.Succ.).

 

2. Wettelijke vermoedens

Het gaat om een aantal vermoedens ten voordele van de Administratie, waarbij de bewijslast in feite omgedraaid wordt. Concreet worden een aantal goederen wettelijk vermoed zich in het vermogen van de erflater te bevinden, de Administratie moet dus niet bewijzen dat ze zich daar ook daadwerkelijk bevinden. Het is vervolgens aan de erfgenamen, legatarissen of begiftigden om deze vermoedens te weerleggen door aan te tonen dat de betreffende goederen geen deel meer uitmaken van het vermogen van de erflater bij zijn overlijden.

Akten van eigendom

Principe 

Het bestaan van roerende en onroerende goederen in de nalatenschap wordt voldoende vastgesteld bij de door de erflater te zijnen bate of op zijn verzoek verleden akten van eigendom (art. 108, lid 1 Br.W.Succ.). De datum van de akte is hierbij in principe niet van belang. Voor lichamelijke roerende goederen kan dit vermoeden echter slechts ingeroepen worden als de akte niet dateert van meer dan drie jaar vóór het overlijden van de erflater (art. 108, lid 2 Br.W.Succ.).

Tegenbewijs 

De erfgenamen, legatarissen of begiftigden kunnen dit vermoeden weerleggen door ofwel te bewijzen dat de goederen nooit aan de erflater toebehoord hebben, ofwel dat de goederen op het ogenblik van het overlijden niet meer in het vermogen van de erflater aanwezig waren. Wat roerende goederen betreft, kan men bv. het bewijs leveren dat deze verbruikt werden of dat ze zich onder een andere vorm in de nalatenschap bevinden en dat ze onder die vorm aangegeven werden.

Toelichting

a. Onder akte van eigendom verstaat men elk geschrift dat uitgaat hetzij van de overledene zelf, hetzij van een derde die voor rekening van de overledene of in diens belang optreedt en waaruit op een onomstootbare wijze blijkt dat bepaalde goederen aan de overledene toebehoorden op een welbepaalde datum (Luik, 15.01.1932, Rec. Gén. Enr. Not., nr. 17160).

 

Voorbeelden

· de aankoopakte van een (roerend of onroerend) goed;

· de verkoopakte van goederen met betrekking tot de incassering van de prijs;

· een akte waarin een derde zich schuldenaar verklaart van een bepaalde som tegenover de erflater;bankuittreksels die blijk geven van een verrichting;

· een verzekeringscontract waarbij de erflater bepaalde goederen verzekert in zijn hoedanigheid van eigenaar;

· de door een erflater ingediende aangifte van nalatenschap met betrekking tot wat hij ontvangen heeft.

b. Loutere beweringen of veronderstellingen kunnen het vermoeden niet weerleggen. Men moet dus steeds met concreet bewijsmateriaal naar voren komen.

 

Inschrijvingen in registers

Er bestaat, tot levering van het tegenbewijs, een wettelijk vermoeden van eigendom voor (art. 109 Br.W.Succ.):

·        de onroerende goederen die ingeschreven zijn in het kadaster op naam van de erflater;

·        de hypothecaire renten en schuldvorderingen die ten behoeve van de erflater in de registers der hypotheekbewaarders ingeschreven zijn;

·        de schuldvorderingen op de Belgische staat, wanneer zij op naam van de erflater voorkomen op het Grootboek der Staatsschuld;

·        de obligaties, aandelen of andere schuldvorderingen op andere Belgische overheden, openbare instellingen en stichtingen van openbaar nut, wanneer zij op naam van de erflater op hun registers en rekeningen ingeschreven zijn.

Voorwerpen in brandkasten

Worden geacht de erflater toe te behoren, de effecten, sommen, waarden of om het even welke voorwerpen die zich bevinden in een brandkast die door de erflater in huur gehouden wordt (art. 110, lid 2 Br.W.Succ.).

Toelichting 

a. Gaat het om een brandkast die de erflater samen met andere personen huurt, dan worden deze voorwerpen geacht de overledene voor een hoofdelijk aandeel toe te behoren (art. 110, lid 1 Br.W.Succ.).

b. Het tegenbewijs mag geleverd worden door alle rechtsmiddelen, met inbegrip van getuigen en vermoedens, maar met uitzondering van de eed (art. 110, lid 3 Br.W.Succ.).

 

3. Controleschatting

Algemeen

De erfgenamen, legatarissen en begiftigden moeten zelf de verkoopwaarde van de aan te geven goederen bepalen. De Administratie controleert deze waarde vervolgens om na te gaan of ze met de werkelijke verkoopwaarde overeenstemt. Dit leidt vaak tot betwistingen tussen de Administratie en de aangevers.

Als de Administratie van oordeel is dat de opgegeven verkoopwaarde te laag is, zal ze de aangevers in eerste instantie een bericht zenden waarin ze in kennis gesteld worden van de waarde die hij aan de goederen toekent. Gaan de aangevers niet akkoord met deze waardering, dan kan de Administratie een controleschatting aanvragen (art. 111 Br.W.Succ.).

Toelichting 

De aanvraag tot controleschatting moet binnen een termijn van twee jaar vanaf de indiening van de aangifte gebeuren (art. 112 W.W.Succ.).

Bedoelde goederen

De controleschatting is enkel mogelijk voor onroerende goederen, onlichamelijke roerende goederen, zeeschepen en boten die in België gelegen zijn en voor hun verkoopwaarde aangegeven moeten (art. 111 Br.W.Succ.).

Toelichting 

Voor andere goederen (lichamelijke roerende goederen en goederen die niet in België gelegen zijn) kan de Administratie de opgegeven waarde betwisten via de procedure van gemeen recht.

 

Procedure

De controleschatting wordt opgedragen aan één of drie schatters die door de Administratie en de aangevers samen aangesteld worden (art. 113 Br.W.Succ.). Gewoonlijk gaan de schatters over tot een plaatsbezoek, waarbij de betrokken partijen (of hun vertegenwoordigers) aanwezig mogen zijn en hun opmerkingen kunnen overmaken (art. 117, lid 1 Br.W.Succ.). De schatters moeten vervolgens binnen de drie maanden een gemotiveerd schattingsverslag opstellen (art. 118, lid 2 Br.W.Succ).

Toelichting 

a. Komt men niet tot een akkoord betreffende de aanstelling van de schatter(s), dan zal de rechter deze aanstellen (art. 114 Br.W.Succ.).

b. Wanneer er sprake is van drie schatters, treden deze gezamenlijk op. Er is dus steeds slechts één schattingsverslag (art. 118 Br.W.Succ.).

c. Bij gebrek aan plaatsbezoek moet men de Administratie en de aangevers oproepen zodat zij hun opmerkingen kunnen overmaken.

 

Gevolgen

De door de schatter(s) gegeven waardering is definitief bindend voor de Administratie en de aangevers (art. 119, lid 2 Br.W.Succ.). Is deze waardering hoger dan de in de aangifte opgenomen waarde, zijn er aanvullende successierechten verschuldigd (art. 21 Br.W.Succ.).

Is de meerwaarde (tekortschatting) gelijk aan of groter dan 1/8 van de aangegeven waarde, dan zijn er bovendien boetes verschuldigd (art. 127 Br.W.Succ.).

Toelichting

a. In geval van wetsovertreding, materiële vergissing of schending van de substantiële vormen kunnen de betrokken partijen de nietigheid inroepen voor de rechter (art. 120 Br.W.Succ.).

b. Bekomt men bij de controleschatting een lagere waardering dan deze in de aangifte, dan blijven de successierechten verschuldigd over de aangegeven waarde.

c. De kosten van de schattingsprocedure zijn in principe ten laste van de Administratie. Is de tekortschatting echter gelijk aan of groter dan 1/8 van de aangegeven waarde, dan zijn de kosten ten laste van de aangevers (art. 121, 4° Br.W.Succ.).

 

4. Inlichtingen van derden

Bepaalde derden zijn verplicht de Administratie inlichtingen te verstrekken met het oog op een doeltreffende controle van de aangifte nalatenschap.

Sommen, waarden en titels

Bepaalde personen moeten de administratie een lijst bezorgen van de sommen, waarden en titels waarvan zij houder of schuldenaar zijn ten opzichte van een overleden rijksinwoner of van zijn echtgenoot, wanneer (art. 96-99 Br.W.Succ.).

·        de sommen of waarden betaald of teruggegeven worden aan de echtgenoot of aan de erfopvolgers of hun mandatarissen;

·        de titels na het overlijden overgedragen, omgezet of uitbetaald worden.

Toelichting

a. Deze informatieplicht rust op: de besturen en de openbare instellingen, de stichtingen van openbaar nut en de private stichtingen, alle verenigingen of vennootschappen die in België hun voornaamste instelling, een bijhuis of een om het even welke zetel van verrichtingen hebben, de bankiers, de wisselagenten, de wisselagentcorrespondenten, de zaakwaarnemers en de openbare of ministeriële ambtenaren (art. 96, lid 1 Br.W.Succ.).

b. Onder sommen, waarden en titels verstaat men bv. spaar-, zicht- en termijnrekeningen, aandelen, obligaties, voorwerpen die in een gesloten koffer, omslag of colli toevertrouwd werden, enz.

 

Inhoud van brandkasten

In huur gehouden brandkasten moeten, na het overlijden van de huurder of van zijn echtgenoot, geopend worden in aanwezigheid van de verhuurder, waarbij deze een lijst opmaakt van alle effecten, sommen, waarden en andere voorwerpen die zich hierin bevinden. Deze lijst moet vervolgens aan de Administratie bezorgd worden (art. 101 Br.W.Succ.).

Toelichting 

a. Zodra de verhuurder in kennis gesteld wordt van het overlijden van de huurder of zijn echtgenoot moet hij de brandkast verzegelen om te beletten dat men er nog zaken uit zou wegnemen zonder dat deze geïnventariseerd worden.

b. Deze lijst mag men vervangen door een inventaris, opgemaakt door een notaris. De verhuurder moet in dat geval niet verplicht aanwezig zijn bij het openen van de brandkast (art. 101, lid 2 en art. 98, lid 4 Br.W.Succ.).

c. De verhuurder, of in voorkomend geval de notaris, moet de Administratie bij aangetekende brief kennisgeven van de plaats, de dag en het uur waarop de brandkast geopend zal worden, zodat die de mogelijkheid heeft om hierbij aanwezig te zijn (art. 101, lid 2 en art. 98, lid 5 Br.W.Succ.).

 

Verzekerde roerende goederen

Bepaalde verzekeraars moeten de Administratie in kennis stellen van de contracten met betrekking tot de verzekering van lichamelijke roerende goederen die ze afgesloten hadden met de erflater of met zijn echtgenoot (art. 103(1) Br.W.Succ.).

In deze kennisgeving moet men de volgende gegevens vermelden:

·        naam en adres van de verzekeraar;

·        naam en adres van de verzekerde, alsook de datum van zijn overlijden (of van zijn echtgenoot);

·        datum, nummer en duur van de van kracht zijnde polis of polissen en de waarde waarvoor de voorwerpen verzekerd zijn;

·        in geval van meerdere verzekeraars, de verscheidene medeverzekeraars.

Toelichting Deze informatieplicht rust op: de beroepsverzekeraars die in België hun voornaamste instelling, een bijhuis, een vertegenwoordiger of een om het even welke zetel van verrichtingen hebben (art. 103/(1) Br.W.Succ.).

 

C. Betaling

1. Algemeen

De erfgenamen, legatarissen en begiftigden zijn gehouden tot betaling van de successierechten, ieder voor het deel dat hij verkrijgt (art. 70, lid 1 Br.W.Succ.). Daarnaast zijn de erfgenamen, algemene legatarissen en algemene begiftigden eveneens samen aansprakelijk, ieder in verhouding van zijn erfdeel, voor de gezamenlijke rechten verschuldigd door de legatarissen en begiftigden onder algemene of bijzondere titel (art. 70, lid 2 Br.W.Succ.).

Toelichting

a. Erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden die aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving zijn eveneens gehouden tot betaling (art. 73 Br.W.Succ).

b. Wanneer de erfgenamen, legatarissen of begiftigden verzuimen een aangifte in te dienen, mag de Administratie zelf de waarde van de goederen van de nalatenschap begroten en, bij dwangbevel, overgaan tot invordering van de verschuldigde sommen (art. 47 Br.W.Succ.).

 

2. Termijn

Principe

De betaling van de rechten moet gebeuren binnen de twee maanden na de dag waarop de wettelijke termijn voor de indiening van de aangifte nalatenschap verstreken is (art. 77, lid 1 Br.W.Succ.). Concreet betekent dit dus dat de betaling binnen de zes, zeven of acht maanden moet gebeuren, naargelang de erflater in België, in een andere Europees land of buiten Europa overleden is.

Bij laattijdige betaling zijn er van rechtswege interesten verschuldigd. Deze worden berekend tegen de wettelijke rentevoet in burgerlijke zaken (zijnde 5,25% op jaarbasis in 2023) (art. 81 Br.W.Succ.).

Toelichting 

a. Valt de laatste dag van de termijn op een sluitingsdag van de kantoren, dan wordt deze termijn verlengd tot de eerste openingsdag van de kantoren die volgt op het verstrijken van de termijn (art. 77, lid 1 Br.W.Succ.).

b. Hadden de erfgenamen geen kennis van het overlijden, dan beginnen de termijnen slechts te lopen vanaf de dag waarop de onwetendheid heeft opgehouden (besl. 26.07.1941, Rev. Reg. Dom., nr. 689).

c. In uitzonderlijke gevallen kan de Administratie vrijstelling verlenen voor de interesten, of een deel ervan (art. 141bis Br.W.Succ.).

 

Uitzonderingen

Betalingsmoeilijkheden 

De Administratie kan toelaten de successierechten te voldoen, binnen een tijdsbestek van vijf jaren te rekenen vanaf de datum van overlijden, wanneer de erfgoederen (art. 77, lid 2 Br.W.Succ.):

·        gebruikt worden voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid;

·        niet voor een onmiddellijke tegeldemaking vatbaar zijn, zonder aan de belastingschuldige een aanzienlijk nadeel te berokkenen.

De belastingplichtige zal in dat geval wel een voldoende waarborg (bv. een hypotheek of een bankwaarborg) moeten stellen (art. 77, lid 2 Br.W.Succ.).

Toelichting a. Meestal zal men de successierechten, over deze termijn van vijf jaren, moeten voldoen door middel van gedeeltelijke betalingen.

b. Enkel de Administratie kan betalingsfaciliteiten toekennen. De rechter kan dit niet (rb. Brussel, 25.11.1971, Rep. R.J., S 77/04.02.).

c. Er is geen betalingsuitstel mogelijk voor geschillen betreffende de devolutie of de samenstelling van de nalatenschap (Luik, 19.02.1993, Rep. R.J., S 77/06.03).

 

Blote eigendom 

De erfgenaam, legataris of begiftigde die een goed in blote eigendom uit de nalatenschap verkrijgt, mag de betaling van de successierechten opschorten tot na het overlijden van de vruchtgebruiker, of tot het verstrijken van de termijn waarvoor het vruchtgebruik gevestigd was (art. 79, lid 1 Br.W.Succ.).

De belastingplichtige zal in dat geval wel een voldoende waarborg (bv. een hypotheek of een bankwaarborg) moeten stellen (art. 79, lid 1 Br.W.Succ.). Daarnaast is hij, bij het verstrijken van de opschorting, een rentevergoeding verschuldigd voor dit betalingsuitstel (art. 79, lid 2 Br.W.Succ.).

Toelichting a. Bij het uitdoven van het vruchtgebruik moet men een aangifte van ophouding van vruchtgebruik indienen (art. 37, 5° Br.W.Succ.).

b. De rentevergoeding bestaat uit een forfaitaire som die gelijk is aan de jaarlijkse interest van dit recht, vermenigvuldigd met het aantal jaren dat tot grondslag gediend heeft voor de berekening van de waarde van het vruchtgebruik (art. 79, lid 2 Br.W.Succ.).

 

3. Wijze van betaling

Algemeen

De betaling van de successierechten, alsook de eventuele interesten en boeten, kan gebeuren (art. 83/2, Br.W.Succ.; KB 15.10.1987):

·        door storting of overschrijving op het rekeningnummer van het bevoegde kantoor Rechtszekerheid (https://financien.belgium.be/nl/particulieren/gezin/overlijden/successierechten/brussel-wallonie/berekening-betaling#q3);

·        door de afgifte van kunstwerken (art. 83/3 Br.W.Succ.).

Kunstwerken

De successierechten kunnen betaald worden door de afgifte van kunstwerken onder de volgende voorwaarden (art. 83/3 Br.W.Succ.):

·        de kunstwerken moeten in hun geheel deel uitmaken van de nalatenschap, of op de dag van het overlijden in hun geheel toebehoren aan de erflater en/of aan zijn overlevende echtgenoot of aan de erfgenamen, legatarissen of begiftigden;de werken moeten tot het cultureel erfgoed van België behoren of internationale faam genieten;

·        de betaling moet formeel aanvaard worden door de minister van Financiën.

Toelichting 

a. Een bijzondere commissie geeft de minister van Financiën een bindend advies over (art. 83/4 Br.W.Succ.):

·        de vraag of de aangeboden kunstwerken tot het roerend cultureel erfgoed van het land behoren of internationaal befaamd zijn;

·        de ontvankelijkheid van het aanbod tot inbetalinggeving;

·        de geldwaarde van de aangeboden kunstwerken.

b. Maken de kunstwerken deel uit van de nalatenschap, dan wordt de door de bijzondere commissie vastgestelde waarde in aanmerking genomen voor de heffing van de successierechten (art. 83/3, lid 7 Br.W.Succ.).

 

D. Teruggave

Principe

De Administratie verleent ambtshalve ontheffing van de overmatige successierechten wanneer (art. 134 Br.W.Succ):

·        de wet slecht toegepast werd;

·        het bestaan van wegens gemis aan bewijzen verworpen schulden binnen de twee jaar na de betaling van de rechten vastgesteld wordt.

Daarnaast wordt er ook ontheffing van de overmatige successierechten verleend op verzoek van de belastingschuldige, wanneer (art. 135 Br.W.Succ.):

·        in het geval er reeds buitenlandse erfrechten verschuldigd waren op een in het buitenland gelegen onroerend goed, de nodige bewijsstukken hieromtrent neergelegd worden binnen de twee jaar na de betaling van de successierechten;

·        er bewezen wordt dat een individueel aangeduid roerend of onroerend goed per vergissing op het actief van de aangifte werd opgenomen;

·        na het openvallen van de nalatenschap, de actieve samenstelling ervan verminderd wordt door het intreden van een voorwaarde of door de oplossing van een geschil ingevolge een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of een transactie;

·        er een verandering in de devolutie van de nalatenschap ontstaat waardoor het aanvankelijk berekende bedrag kan worden verminderd;

·        er een vergissing begaan werd betreffende de graad van verwantschap bestaande tussen de overledene en diens erfgenamen, legatarissen of begiftigden;

·        er een vergissing begaan werd betreffende de wettelijke of testamentaire devolutie van de nalatenschap;

·        er een vergissing begaan werd betreffende de hoedanigheid van rijksinwoner in hoofde van de overledene;

·        het attest waarin bevestigd wordt dat er voldaan is aan de gestelde voorwaarden voor het gunstregime inzake de vererving van een familiale onderneming, binnen het jaar na de betaling van de successierechten neergelegd wordt);

·        in het geval er onzekerheid bestond over de devolutie van de nalatenschap of de bloedverwantschap van een erfgenaam, legataris of begiftigde, de belanghebbende de werkelijke toestand aantoont, waardoor het aanvankelijk berekende bedrag kan verminderd worden.

Toelichting 

a. Het verzoek moet gebeuren door middel van een aangifte die het feit aanduidt dat aanleiding geeft tot teruggave (art. 135 Br.W.Succ.).

b. Er is geen teruggave mogelijk als de vermindering van het actief het gevolg is van een ontbinding ingevolge het niet-uitvoeren door de erfgenamen, legatarissen of begiftigden van de voorwaarden van een contract (art. 135, lid 1, 4° Br.W.Succ.).

 

Toerekening

De Administratie is niet verplicht de overmatige successierechten effectief terug te betalen, maar mag deze ook aanwenden ter betaling van openstaande bedragen die op grond van een andere oorzaak verschuldigd zijn met betrekking tot dezelfde nalatenschap (art. 136 Br.W.Succ.).

Voorbeeld

Een nalatenschap heeft twee erfgenamen A en B die ieder € 10.000 successierechten verschuldigd zijn. A heeft echter per vergissing € 12.000 betaald en vordert de teruggave van € 2.000. Wanneer B de in zijn hoofde vereffende successierechten nog niet betaald heeft, kan de Administratie de teruggave weigeren en het surplus van € 2.000 aanrekenen op de door B verschuldigde rechten. A kan vervolgens de terugbetaling vorderen van B.

E. Administratieve boeten

De meeste overtredingen worden bestraft met een administratieve geldboete, waarbij men een onderscheid maakt naargelang er al dan niet sprake is van fraude. Hierbij een overzicht.

Overtreding

Boete

1. Laattijdige indiening van de aangifte nalatenschap

€ 25 per indiener en per maand vertraging, zonder dat het totaal van deze boeten meer mag bedragen dan 10% van de verschuldigde rechten (art. 124 Br.W.Succ.)

2. Laattijdige betaling van de rechten

10% van de verschuldigde rechten (art. 125 Br.W.Succ.)

 

Geen fraude

Fraude

3. Verzuim goederen aan te geven

   

·        In België gelegen onroerende goederen; renten en schuldvorderingen die in de in België gehouden registers van hypotheekbewaarders ingeschreven zijn

·        10% van de bijkomende rechten

·        100% van de bijkomende rechten (art. 126, lid 1 Br.W.Succ.)

·        Goederen behorende tot de nalatenschap bij toepassing van art. 9-11 W.W.Succ., ongeacht hun aard

·        10% van de bijkomende rechten

·        200% van de bijkomende rechten (art. 126, lid 2 Br.W.Succ.)

·        Andere goederen

·        20% van de bijkomende rechten

·        200% van de bijkomende rechten

4. Tekort in de waardering

   

Aan de controleschatting onderworpen goederen

·        Tekort tussen 12,5% en 25% van de aangegeven waarde

·        5% van de bijkomende rechten

·        100% van de bijkomende rechten (art. 127, lid 1 Br.W.Succ.)

·        Tekort tussen 25% en 50% van de aangegeven waarde

·        10% van de bijkomende rechten

·        Tekort tussen 50% en 100% van de aangegeven waarde

·        16,67% van de bijkomende rechten

·        Tekort groter dan 100% van de aangegeven waarde

·        25% van de bijkomende rechten

Niet aan de controleschatting onderworpen goederen

·        Tekort niet hoger dan 50% van de aangegeven waarde

·        10% van de bijkomende rechten

·        200% van de bijkomende rechten (art. 127, lid 2 Br.W.Succ.)

·        Tekort hoger dan 50% van de aangegeven waarde

·        20% van de bijkomende rechten

5. Andere onnauwkeurigheden

·        20% van de bijkomende rechten

·        200% van de bijkomende rechten (art. 128 Br.W.Succ.)

Bron: art. 141, lid 5 Br.W.Succ.; KB van 31.03.1936 houdende algemeen reglement van de successierechten, Bijlage 1

Toelichting 

a. Er is sprake van fraude indien de overtreding begaan werd met het oogmerk de successierechten te ontduiken.

b. Wanneer iemand verscheidene overtredingen gepleegd heeft, worden de verschillende boeten gecumuleerd (art. 123(1) Br.W.Succ.).

c. In geval van ‘verzuim goederen aan te geven’, ‘tekort in de waardering’ en ‘andere onnauwkeurigheden’ wordt er geen boete opgelegd indien de betrokkenen bewijzen dat ze niet in fout zijn (art. 131 Br.W.Succ.).

d. Bij ‘andere onnauwkeurigheden’ gaat het bv. om het niet of onjuist aangeven van: een legaat of een schenking, een graad van verwantschap, de leeftijd van de persoon op wiens hoofd een vruchtgebruik gevestigd is, schulden die niet ten laste van de nalatenschap komen.

e. Bij een laattijdige betaling zijn er eveneens nalatigheidsinteresten verschuldigd.

 

F. Verjaring

De verjaringstermijn bedraagt 2 jaar, 5 jaar of 10 jaar, naargelang de situatie. Hierbij een overzicht (art. 137 Br.W.Succ.).

Termijn

Situatie

10 jaar

·        afwezigheid van aangifte;

·        niet-aangifte van roerende goederen;

·        niet-aangifte van onroerende goederen gelegen in het buitenland;

·        te lage waardering van roerende goederen.

5 jaar

·        niet-aangifte van onroerende goederen gelegen in België;

·        fouten in de aangifte, andere dan de waarde of samenstelling van de goederen.

2 jaar

·        te lage waardering van onroerende goederen;

·        betaling van de rechten, boeten en interesten op een ingediende aangifte.

Deze termijnen beginnen in principe te lopen vanaf de indiening van de aangifte of, bij afwezigheid van aangifte, vanaf de datum waarop de aangiftetermijn verstreken is.

Toelichting 

a. De verjaringstermijn wordt berekend van dag tot dag. De verjaring is verworven na afloop van de laatste dag van de termijn, zelfs indien deze dag een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is.

b. Inzake schorsing van de verjaring gelden de regels van gemeen recht.

c. De eis tot teruggave van de belasting, interesten en boeten verjaart na vijf jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin de vordering ontstaan is.