Buitenlandse roerende inkomsten in de personenbelasting

We bekijken welke buitenlandse onroerende inkomsten moet aangegeven worden in de personenbelasting en hoe deze worden belast.

Buitenlandse roerende inkomsten in de personenbelasting

We bekijken welke buitenlandse onroerende inkomsten moet aangegeven worden in de personenbelasting en hoe deze worden belast.

1. Inleiding

Voor een bespreking van de buitenlandse roerende inkomsten, zie Instructie 2019/I/45 van 26.09.2019 betreffende buitenlandse roerende inkomsten.

Deze instructie is later ‘gecorrigeerd’ door Circulaire 2020/C/96 van 09.07.2020 betreffende buitenlandse roerende inkomsten.

2. Materieel toepassingsgebied – met of zonder tussenpersoon

Ter zake gaat het om dezelfde inkomsten als deze van Belgische oorsprong (zie hiervoor). We onderscheiden twee groepen, te weten:

·        roerende inkomsten van buitenlandse oorsprong die werden geïnd door bemiddeling van een Belgische tussenpersoon en waarop derhalve Belgische rv (en eventueel de ‘bijkomende heffing’ van artikel 174-1 WIB 92, aanslagjaar 2013) werd ingehouden. Ingeval op deze roerende inkomsten de bevrijdende ‘bijkomende heffing’ werd ingehouden, is de aangifte ervan facultatief;

·        roerende inkomsten van buitenlandse oorsprong die door de genieter rechtstreeks in het buitenland werden geïnd waarop derhalve geen Belgische rv noch de bijkomende heffing werd ingehouden. Deze roerende inkomsten moeten sowieso verplicht worden aangegeven met het oog op hun afzonderlijke taxatie, tenzij de globalisatie voordeliger is.

3. Dubbele belasting

3.1. Principe – situering

De Belgische belasting is verschuldigd, ongeacht er in het buitenland al een roerende voorheffing werd ingehouden. Dus wanneer een Belgische natuurlijk persoon een dividend ontvangt uit bv. Frankrijk (bv. van een Franse elektriciteitsgroep), wordt er twee keer een bronbelasting ingehouden: de Franse bronheffing en de Belgische bronheffing, die verschuldigd is ongeacht er in het buitenland al een bronheffing werd ingehouden.

Sommigen zijn van mening dat het hier gaat om een dubbele belasting en hebben deze kwestie aanhangig gemaakt bij het Europese Hof van Justitie wegens vermeende strijdigheid met het EG-verdrag. Het is immers interessanter voor een Belgische ingezetene een dividend te ontvangen uit een Belgische vennootschap, dan bijvoorbeeld uit een Franse, omdat de in Frankrijk ingehouden bronheffing niet verrekenbaar is in België en er aldus twee maal bronheffing wordt betaald.

‘Internal Consistency Test’

In de rechtsleer wordt gepleit voor een ‘Internal Consistency Test’ die een oplossing zou bieden voor de zaken van dubbele belasting die aan het Hof van Justitie werden voorgelegd. Wat betreft grensoverschrijdende dividenduitkeringen veronderstelt de Internal Consistency Test twee opties. Ofwel onderwerpt een staat dividenduitkeringen door binnenlandse vennootschappen aan niet-inwoners niet aan een bronheffing. In dat geval dient deze staat omgekeerd voor zijn inwoners evenmin voorkoming van dubbele belasting te voorzien voor dividenden afkomstig van een andere staat. Ofwel onderwerpt een staat dividenduitkeringen door binnenlandse vennootschappen aan niet-inwoners wel aan een bronheffing. In dat geval wordt deze staat verondersteld aan zijn inwoners voorkoming van juridische dubbele belasting te verlenen voor dividenden afkomstig van een andere staat (VAN DE VIJVER, A., ‘Internationale dubbele belasting in de Europese Unie: wat kunnen we leren van de Verenigde Staten?’, TFR 2016/12, nr. 504, p. 562-571).

 

3.2. Grondwettelijk Hof

De rechtbank van eerste aanleg van Luik heeft over de aangelegenheid een prejudiciële vraag gesteld aan het Grondwettelijk Hof, maar dat heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een ongeoorloofde discriminatie. Er wordt niet op onevenredige wijze afbreuk gedaan aan de rechten van de belastingplichtige omdat deze het voordeel geniet van het bevrijdende karakter van de voorheffing, alsook de zekerheid dat, zelfs wanneer de bronstaat eveneens een belasting op de intresten heft, zoals artikel 16, § 3 van de Overeenkomst hem dat toestaat, die belasting niet hoger mag zijn dan 15% van het bedrag van de belaste intresten (GwH 30.06.2011, 120/2011).

Er is gevonnist dat een Belgische rijksinwoner/natuurlijke persoon en een Belgische beleggingsvennootschap geen vergelijkbare categorieën zijn in de hier besproken omstandigheden (Gent 02.06.2015, 2014/AR/261). Zie ook GwH 08.07.2010, 87/2010. Het Hof overweegt dat uit wat voorafgaat, volgt dat de wetgever van oordeel is geweest dat de verrekening van het fbb niet verantwoord is wanneer de inkomsten in kwestie de bevrijdende roerende voorheffing genieten, wat het geval is voor de roerende inkomsten opgebracht door kapitalen die niet worden gebruikt voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid, maar dat die verrekening wel verantwoord is in het tegenovergestelde geval.

3.3. Europese Hof van Justitie

3.3.1. Context België – buitenland (vanuit Belgisch perspectief – perspectief woonstaat): niet strijdig

Deze kwestie werd aanhangig gemaakt bij het Europese Hof van Justitie wegens vermeende strijdigheid met het EG-verdrag.

Maar volgens voormelde Hof is de dubbele belasting, in die zin dat een buitenlands roerend inkomen zowel in de bronstaat als in België aan een voorheffing is onderworpen, niet strijdig met de Europese regels, HvJ 14.11.2006, C-513/04, arrest Kerckhaert-Morres, zie ook Hof van Justitie 16.07.2009, C-128/08 arrest Damseaux:

‘Verder is er geen sprake van een ongeoorloofde schending van het vrije verkeer van kapitaal (schending van artikel 56 EG), maar wel van een niet-discriminerende parallelle uitoefening van belastingbevoegdheden; artikel 56 EG verzet zich immers niet tegen een bilateraal belastingverdrag op grond waarvan dividenden die door een in een lidstaat gevestigde vennootschap worden uitgekeerd aan een in een andere lidstaat wonende aandeelhouder, in beide lidstaten kunnen worden belast, en er niet in voorziet dat op de lidstaat waar de aandeelhouder woont, een onvoorwaardelijke verplichting tot voorkoming van de daaruit voortvloeiende juridische dubbele belasting rust.’

Zie ook Antwerpen 16.06.2009, 2008/AR/1638.

Het Hof stelt vast dat de buitenlandse inkomsten in België op dezelfde manier behandeld worden als de binnenlandse inkomsten en dat er dus geen sprake is van discriminatie. Het feit dat niet voorzien is in de mogelijkheid om de in de bronstaat ingehouden belasting te verrekenen, is hierbij niet relevant. Het vrije verkeer van kapitaal verplicht een lidstaat er immers niet toe verrekening te verlenen voor de belasting die in een andere lidstaat of in een derde staat over de dividenden bij de bron is geheven, daar deze belasting het gevolg is van de parallelle uitoefening door de betrokken staten van hun respectieve heffingsbevoegdheid (HvJ 10.02.2011, C-436/08, arrest HARIBO).

In dezelfde zin, beschikking Hof van Justitie, 19.09.2012, C-540/11, zaak Levy & Sebbag. In deze zaak werd de nadruk gelegd op de gemeenschapstrouw. Het dubbelbelastingverdrag tussen België en Frankrijk, dat dateert van 1964, voorzag in een vermijding van dubbele belasting door verrekening van fbb. Later echter schafte België in het intern recht het fbb af voor privépersonen, zodat de dubbele belasting opnieuw mogelijk werd. Zie ook HvJ 25.02.2021, C-403/19; HvJ 19.09.2012, C-540/11.

3.3.2. Context Nederland – buitenland (vanuit Nederlands perspectief – perspectief bronstaat): strijdig in zoverre niet-inwoners zwaarder worden belast dan inwoners

Het Europees Hof van Justitie heeft gevonnist dat, in de mate de Nederlandse bronheffing van 15% op dividenden ertoe leidt dat de belastingdruk zwaarder is voor buitenlandse beleggers, deze laatste het verschil moeten kunnen terugvorderen van de Nederlandse fiscus. De zwaardere belastingdruk is mogelijk omdat wie in Nederland woont de heffing op zijn dividenden kan (1) in geval van een genieter-particulier, ingeven in zijn inkomstenbelasting, waarbij vermogens worden belast tegen 1,2% en een eerste schijf vermogenswinst van 20.000 EUR is vrijgesteld, waardoor de uiteindelijke belastingdruk op dividenden voor Nederlandse inwoners veelal lager ligt dan 15%, (2) in geval van een genieter-vennootschap, verrekenen met de vennootschapsbelasting, waarbij een eventueel overschot terugbetaalbaar is. Het Hof stelt dat het aan de nationale rechterlijke instanties in Nederland is om te oordelen of de definitieve belastingdruk effectief zwaarder is voor niet-ingezeten belastingplichtigen én of dit gerechtvaardigd kan worden door de toepassing van een bilateraal verdrag ter vermijding van dubbele belasting (HvJ 17.09.2015, C-10/14, C-14/14 en C-17/14, resp. zaak Miljoen en Société Générale, besproken in De Tijd 30.09.2015; VANNESTE, L., ‘Nederlandse dividendbelasting in strijd met vrij verkeer van kapitaal’, Fisc. Act. 2015/34; MORBEE, K., ‘Actualiteiten Hof van Justitie Directe belastingen – Hof van Justitie 17.09.2015, J.B.G.T. Miljoen (C-10/14), X (C-14/14), Société Générale SA (C-17/14)’, TFR, 2015/20, nr. 492, p. 1006-1007; GOOSSENS, L., ‘Vermijden van dubbele belasting op grensoverschrijdende dividenden: zorgt het arrest Miljoen voor een kentering?’, Acc. & Fisc. 09.11.2016; zie ook VANNESTE, L., ‘Dubbele belasting voor dividenden van buitenlandse oorsprong blijft: minister bevestigt standpunt fiscus – Toch teruggave voorheffing mogelijk?’, Fisc. Act. 2016/38, p. 8-12; MAES, E., ‘Weigering verrekening FBB op buitenlandse dividenden, alle middelen uitgeput? Brengt de bronstaat alsnog soelaas?’, T.F.R., 2017/5, nr. 517, p. 193-208).

Voor de vaststelling door de Nederlandse Hoge Raad (op verzoek van wie de prejudiciële vraag die heeft geleid tot het voormelde arrest van het Hof van Justitie werd gesteld) wanneer de belastingdruk nu zwaarder is voor niet-inwoners dan voor inwoners, zie DELACROIX, P en HERMAND, O., ‘Dividenden: hoe belastingdruk tussen niet-inwoners en inwoners vergelijken?’, Fiscoloog Internationaal 2016, nr. 391, p. 5.

Noteer dat de vraag of er sprake zou zijn van een schending van het vrij verkeer door Nederland, niet tot de bevoegdheid van een Belgische rechtbank behoort (zie bv. in die zin Rb. Antwerpen 17.02.2023, 21/4102/A).

Terugvordering Nederlandse voorheffing

De Nederlandse Hoge Raad heeft in haar arrest van 04.03.2016 geoordeeld dat de niet-inwoners teruggave mogen vragen van de ingehouden Nederlandse bronheffing. In principe kan een Belgische belastingplichtige de Nederlandse bronheffing terugvorderen, maar naar verluidt zou dit enkel kunnen wanneer het totale vermogen in Nederland niet meer bedraagt dan 24.000 EUR, waardoor in veel gevallen het sop de kool niet waard is. Voor meer hieromtrent (inclusief cijfervoorbeelden en toelichting over de praktische gang van zaken), zie X, ‘Dubbele belasting op Nederlandse dividenden kan worden teruggevorderd’, De Tijd, 15.09.2016.

Implicaties voor Belgische overheid

De minister is van mening dat de zaak ‘Miljoen’ geen invloed heeft op het administratieve standpunt ingevolge het arrest ‘Kerckhaert-Morres’ dat door datzelfde hof op 14.11.2006 werd geveld. Dat laatste heeft immers betrekking op België als woonstaat van de gerechtigden tot de dividenden, terwijl de zaak ‘Miljoen’ gaat over de houding van de bronstaat.

De vraag kan worden gesteld of België, in het licht van het arrest ‘Miljoen’, geen nieuwe evaluatie moet maken van de manier waarop België dividenden van Belgische oorsprong behandelt die door inwoners van andere lidstaten van de Europese Unie geïnd worden.

Deze vraag moet volgens de minister negatief beantwoord worden, aangezien het belastingstelsel voor dividenden in Nederland aanzienlijk verschilt van het Belgische belastingstelsel, waardoor de besluiten die uit het arrest ‘Miljoen’ kunnen worden getrokken bijgevolg moeilijk naar het Belgische belastingstelsel omgezet kunnen worden (Pv nr. 1238 van de heer Roel Deseyn d.d. 14.10.2016, Kamer, Vragen en Antwoorden, 2016-2017, QRVA 54/137 d.d. 28.11.2017, p. 268).

3.4. Franse Conseil d’état: schending vrije kapitaalverkeer (perspectief bronstaat)

De Franse Conseil d’état, het hoogste Franse rechtscollege, heeft een Belgische belegger in het gelijk gesteld en de Franse fiscus verplicht de integraliteit van de Franse bronheffing terug te betalen omdat de Franse wetgeving het vrije kapitaalverkeer schendt.

De Franse rechter kwam tot dat besluit na een vergelijking van de fiscale druk die een Franse dan wel een Belgische belastingplichtige op een dergelijk dividend ondergaat. Na onderzoek kwam hij tot het besluit dat zowel een Franse alleenstaande als een Frans gezin op hetzelfde dividend minder dan 15% zou betalen, en dat de Belgische belastingplichtige zich bijgevolg in een nadelige situatie bevond na inhouding van de Franse bronheffing.

De Franse rechter is van oordeel dat omdat het bedrijf dat de dividenden uitkeert op Frans grondgebied is gelegen, het aan Frankrijk is om zijn verplichtingen na te komen en de discriminatie te neutraliseren (Raad van State (Frankrijk), 07.05.2014, arrest nr. 356760 inzake Reynaerts, besproken door DELACROIX, P. en HERMAND, O., ‘Dividenden van Franse oorsprong: discriminatie van Belgische inwoners’, Fiscoloog Internationaal nr. 367, p. 1; noot MORTIER, F., Fisc. Koer. 2014/15, p. 607-610; zie ook VANNESTE, L., ‘Dubbele belasting voor dividenden van buitenlandse oorsprong blijft: minister bevestigt standpunt fiscus – Toch teruggave voorheffing mogelijk?’, Fisc. Act. 2016/38, p. 8-12; MAES, E., ‘Weigering verrekening FBB op buitenlandse dividenden, alle middelen uitgeput? Brengt de bronstaat alsnog soelaas?’, T.F.R., 2017/5, nr. 517, p. 193-208).

Volgens rechtspraak biedt de rechtspraak van de Franse RvS geen soelaas voor een Belgische genieter van Franse dividenden die een procedure voert voor een Belgische rechtbank, aangezien uit die Franse rechtspraak kan worden afgeleid dat de mogelijkheid bestaat om consequent in de lijn van het voormelde arrest van het Hof van Justitie met succes een procedure in de bronstaat in te leiden. Het arrest van de Franse RvS is doet dan ook geen afbreuk aan het arrest van het Hof van Justitie. Het arrest verklaart ook de arresten Verkooijen, Lenz en Manninen verenigbaar met het voormelde (voor meer, zie het arrest) (Antwerpen 16.12.2014, 2013/AR/2208).

3.5. Europese Commissie

De Europese Commissie heeft in een mededeling van 29.09.2014 (vindplaats http:www.europarl.europa.eu/meetdocs/2014 2019/documents/petl/cm/1035/103566511035665nl.Rdf) met betrekking tot de kwestie van de dubbele belasting laten weten geen inbreukprocedure te zullen inleiden (Gent 02.06.2015, 2014/AR/261).

Onder verwijzing naar (o.m.) de voormelde Europese rechtspraak heeft de Commissie inmiddels laten weten dat deze dubbele belasting ‘niet in strijd is met het EU-recht in zijn huidige stand’, en dat zij derhalve geen plannen heeft om een inbreukprocedure tegen België in te leiden (mededeling van 29.09.2014 vanwege de Europese Commissie aan de leden van het Europees Parlement (nr. PE539.561v01-00), aangehaald door VAN DYCK, J., ‘Minister weigert initiatief tegen internationale dubbele belasting’, Fiscoloog 2016, nr. 1490, p. 5).

4. Verlichting van de dubbele belasting

4.1. Beperking van de bronheffing

4.1.1. Principe

Sommige dubbelbelastingverdragen voorzien in een beperking van de bronheffing in de bronstaat. Een aantal landen aanvaarden dat het verdragstarief onmiddellijk ‘aan de bron’ kan worden toegepast (zoals Frankrijk en de VS), hetgeen vereist dat de belegger de nodige formaliteiten heeft gerespecteerd voorafgaand aan de dividenduitkeringen.

Doorgaans wordt evenwel het normale tarief ingehouden en is de belegger genoodzaakt een teruggaveclaim in te stellen. Zo kan, wanneer te veel Franse rv werd ingehouden, deze worden gerecupereerd via de formulieren 5000 en 5001FR. Dit kan tot 31.12 van het tweede jaar dat volgt op de betalingsdatum van het dividend. De formulieren kunnen worden aangevraagd bij het Centraal taxatiekantoor Brussel-buitenland, North Galaxy, Albert II-laan 33 in 1030 Brussel.

In de praktijk kan het best een beroep worden gedaan op de bank om deze procedure te doorlopen, maar best wordt geïnformeerd naar de kosten. Naar verluidt (De Standaard 16.06.2014) hebben sommige brokers een procedure ontwikkeld om het dubbelbelastingverdrag voor bepaalde landen meteen aan de bron toe te passen. Wat betreft obligaties kan dubbele belasting worden vermeden door de aankoop van Belgische of (landenloze) euro-obligaties, waarop geen buitenlandse bronheffing van toepassing is.

4.1.2. Invloed op belastbaar bedrag – aan te geven bedrag

4.1.2.1. Oorspronkelijk standpunt: volledige aftrek, en terugbetaling bronheffing is belastbaar inkomen

Tot vóór de hierna vermelde instructie van 26.09.2019 gaf een belastingplichtige het bruto roerend inkomen aan, verminderd met de effectief ingehouden buitenlandse bronheffing. Wanneer dan later, als gevolg van een terugbetalingsprocedure, een deel van de buitenlandse bronheffing werd terugbetaald, is deze terugbetaalde buitenlandse belastingen een belastbaar inkomen.

De bedragen die in het voormelde kader worden terugbetaald, worden als dividend beschouwd in België, die in België belastbaar zijn en dus aan de rv zijn onderworpen als ze worden geïnd via een in België gevestigde financiële tussenpersoon. De inkomsten waarop geen inhouding van rv aan de bron is verricht, moeten verplicht worden aangegeven in de personenbelasting (zie artikel 313 WIB 92) (precedent 636.476 van 03.02.2015, niet gepubliceerd).

4.1.2.2. Gewijzigd standpunt door instructie: alleen conform verdrag toegelaten RV aftrekbaar (opgelet: instructie opgeheven door hierna vermelde Circulaire van 09.07.2020)

Via een instructie heeft de Administratie een nieuw standpunt ingenomen inzake de bepaling van het netto-inkomen wanneer buitenlandse roerende inkomsten rechtstreeks in het buitenland worden geïnd (Instructie 2019/I/45 van 26.09.2019 betreffende buitenlandse roerende inkomsten, inzonderheid de vaststelling van het belastbaar inkomen in het geval van roerende inkomsten van buitenlandse oorsprong, SMET, P., ‘Buitenlandse roerende inkomsten: “contra legem” instructie’, Fiscoloog 2020, nr. 1658, p. 4; MASSET, E., ‘Buitenlandse roerende inkomsten: een wel heel vreemde instructie van de Administratie’, Taxwin, FISCanalyses van 17.07.2020).

Dit standpunt is gebaseerd op het idee dat alleen de volgens het DBV terecht geheven buitenlandse belasting in mindering mag worden gebracht. Alleen terecht geheven buitenlandse belastingen. Daarom wordt niet langer aanvaard dat in eerste instantie de effectief ingehouden rv in mindering wordt gebracht wanneer deze hoger is dan de door de toepassing van het verdrag beperkte rv. Volgens de instructie wordt het netto-inkomen op basis van het verdragstarief bepaald, ongeacht of de belastingplichtige al dan niet de teruggave vraagt en ongeacht of de belastingplichtige – indien de teruggave wel wordt gevraagd – deze teruggave effectief verkrijgt (en al dan niet voor het einde van het belastbaar tijdperk).

In de rechtsleer wordt de instructie aanzien als 'contra legem', aangezien het impliceert dat een inkomen wordt belast dat niet effectief is verkregen. Krachtens artikel 22 WIB 92 is het netto-inkomen het inkomen dat is ‘geïnd of verkregen’. In geval van een bronbelasting die overeenkomstig de lokale belastingwetgeving wordt ingehouden en die hoger is dan het verdragstarief, heeft de belastingplichtige het verschil tussen het nationaal tarief en het verdragstarief niet ‘geïnd of verkregen’. Enkel wanneer de teruggave wordt gevraagd en verkregen, is er sprake van een ‘inning of verkrijging’, maar dat is dan een belastbaar roerend inkomen in het jaar waarin het wordt geïnd of verkregen (artikel 204, 2° KB/WIB 92) (SMET, P., o.c.).

SMET illustreert dat de bestaande discriminatie van buitenlandse roerende inkomsten t.a.v. Belgische roerende inkomsten nog wordt vergroot. Op een Zwitserse dividend (bronheffing 35%, beperkt door verdrag tot 15%), zou de Belgische belasting van 30% berekend worden op een netto-inkomen van 85 (want het verdragstarief is 15%), terwijl de belegger slechts 65 heeft ontvangen; de totale belastingdruk op het Zwitsers dividend bedraagt daardoor 60,5%.

Strijdig met andere administratieve geschriften

SMET wijst er ook op dat de Toelichting bij het PB-aangifteformulier nog steeds het oude standpunt vermeld (aftrek van de ‘werkelijke geïnde of verkregen bedragen (na aftrek van de eventuele buitenlandse belasting)’), net zoals de administratieve commentaar (‘de in het buitenland op de inkomsten ingehouden belastingen (door de schuldenaar of door de betalende buitenlandse instelling) [zijn] aftrekbaar’).

 

4.1.2.3. Terug naar oorspronkelijk standpunt via administratieve circulaire (na voormelde instructie en rechtsleer over instructie)

Na voormelde bijdrage in de pers, brengt de Administratie een circulaire uit waarin zij verduidelijkingen aankondigt en alvast meedeelt dat rekening mag worden gehouden met de effectief in het buitenland geïnde belasting. De eventuele vermindering van buitenlandse belasting die later in toepassing van het DVB wordt verkregen dient op zijn beurt te worden onderworpen aan de roerende voorheffing

(‘In afwachting van deze verduidelijkingen, dient het belastbaar bedrag van de roerende inkomsten van buitenlandse oorsprong bij voortduur te worden vastgesteld, rekening houdende met de buitenlandse belasting die in mindering is gebracht van het door de buitenlandse schuldenaar betaald inkomen. Indien de belastingplichtige de toepassing van een vermindering van buitenlandse belasting vraagt in toepassing van een verdragsrechtelijke bepaling ter vermijding van dubbele belasting, dan moet het aldus geïnde bedrag eveneens aan de roerende voorheffing worden onderworpen indien dit bedrag via een Belgische tussenpersoon is verkregen, of, indien dit niet het geval is, in de aangifte in de personenbelasting worden aangegeven.’) (Circulaire 2020/C/96 van 09.07.2020 betreffende buitenlandse roerende inkomsten, besproken door VAN DYCK, J., ‘Buitenlandse roerende inkomsten: 'instructie' de facto ingetrokken’, Fiscoloog 2020, nr. 1664, p. 1).

4.1.3. Systeem TRACE (‘Treaty Relief And Compliance Enhancement’) – ‘authorized intermediary’ – ‘qualified intermediary’

In het kader van het vermijden van dubbele belasting en de dubbelbelastingverdragen, vermelden we hier het ‘Treaty Relief And Compliance Enhancement’-voorstel (TRACE) van de OESO, dat door Finland als eerste Europees land (deels) zal worden toegepast vanaf 01.01.2021.

Het betreft een systeem waarbij een gekwalificeerde financiële tussenpersoon (een zgn. ‘Authorized Intermediary’), die niet per se in de bronstaat is gevestigd, voor zijn klanten – zoals natuurlijke personen en vennootschappen die beleggen in effecten – aan de bron automatisch een vrijstelling of vermindering van bronheffing toepast of laat toepassen overeenkomstig het interne recht van de bronstaat of het dubbelbelastingverdrag tussen de bronstaat en het land waar de belegger fiscaal resideert. Voor een bespreking, zie HELLINCKX, K. en MERTENS, S., ‘TRACE: een mogelijke revolutie inzake bronheffing?’, A.F.T. 2020/10, p. 6. Het is vergelijkbaar met het soortgelijke Amerikaanse ‘Qualified Intermediary’-systeem.

4.2. Fbb voor particulieren

4.2.1. Geen fbb op basis van intern recht

Door middel van het fbb is het mogelijk buitenlandse belasting te verrekenen met de Belgische belasting.

Voor verrekenbaarheid is het noodzakelijk dat de desbetreffende goederen en kapitalen voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt (artikel 285 WIB 92). Dat wil zeggen dat particulieren op basis van het intern recht geen fbb kunnen verrekenen. Noteer dat dit tot 1988 wél mogelijk was.

4.2.2. Soms wel fbb op basis van verdrag

Soms kan een particulier wel fbb verrekenen op basis van een dubbelbelastingverdrag, met name wanneer er in het dubbelbelastingverdrag niet wordt verwezen naar het intern recht. In dat geval kan fbb worden verrekend, ongeacht de voorwaarden die daartoe in het intern recht worden gesteld (bv. het verdrag met Japan).

Evolutieve interpretatiemethode

Wanneer het dubbelbelastingverdrag wel naar het intern recht verwijst, moet dit volgens de Administratie evolutief worden geïnterpreteerd: er moet worden gekeken naar het intern recht zoals dat van toepassing is op het moment van de dividenduitkering en niet op het moment van de ondertekening van het dubbelbelastingverdrag. Deze evolutieve interpretatiemethode wordt ondersteund door de rechtspraak (cf. Cass. 21.12.1990 in de zaak FREENS) evenals door het Fiscaal Comité van de OESO (cf. artikel 3, § 2 van de commentaar op het OESO-modelverdrag).

 

4.2.3. Administratief standpunt

De Administratie is van mening dat (Pv nr. 546 van de heer volksvertegenwoordiger Roel Deseyn d.d. 23.09.2015, Vr. en Antw. Kamer 2015-16, nr. 54-086, 278, besproken door VAN DYCK, J., ‘Minister weigert initiatief tegen internationale dubbele belasting’, Fiscoloog 2016, nr. 1490, p. 5; VANNESTE, L., ‘Dubbele belasting voor dividenden van buitenlandse oorsprong blijft: minister bevestigt standpunt fiscus – Toch teruggave voorheffing mogelijk?’, Fisc. Act. 2016/38, p. 8-12):

·        deze vorm van dubbele belasting geldt voor alle verdragen afgesloten door België; wat het vermijden van dubbele belasting van kapitalen betreft, ontvangen door natuurlijke personen die inwoner zijn van België, beperken de overeenkomsten zich in het algemeen tot de bepalingen voorzien in de interne Belgische wetgeving;

·        de dubbele belasting niet strijdig is met de Europese beginselen (onder verwijzing naar de rechtspraak van het HvJ);

·        de niet-verrekening van de buitenlandse bronheffing ter zake van dividenden die worden verkregen door natuurlijke personen die inwoner zijn van België in overeenstemming is met het verdragsbeleid van België, waardoor de minister niet van plan is om in het kader van de onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst met Frankrijk van dat beleid af te wijken.

4.2.4. Belgische rechtspraak (andere dan Grondwettelijk Hof, zie hierna)

Lagere rechtspraak afwijzend …

Er is gevonnist dat de eisers ten onrechte stellen dat de wijziging van de Belgische wetgeving (bedoeld wordt de wijziging betreffende de verrekenbaarheid van de fbb) niet mag doorwegen op het verdrag. Het verdrag heeft in principe wel voorrang op de Belgische wetgeving, maar in het verdrag wordt uitdrukkelijk verwezen naar deze Belgische wetgeving. Als beide landen van mening waren dat het systeem van een forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting moest blijven bestaan zoals het bestond ten tijde van het onderhandelen van het verdrag, dan hadden zij dit moeten opnemen in het verdrag (Rb. Brugge 28.04.2014, 13/1606/A, onder verwijzing naar het OESO-modelverdrag en naar Cass. 16.06.2000, F.980029N).

Ook andere rechtspraak is afwijzend wat betreft de toekenning van het fbb (zie bv. Gent 18.11.2014, 2013/AR/1947 (verbroken door Cass. 16.06.2017, F.15.0102.N, zie hierna), Gent 17.11.2015, 2014/AR/1637 (Franse dividenden), besproken door VAN CROMBRUGGE, S., ‘Geen FBB voor Franse dividenden’, Fiscoloog 2016, nr. 1490, p. 11; Rb. Brussel 30.06.2015, 2013/12252/A (Poolse dividenden); Rb. Antwerpen 08.04.2016, 06/7856/A (Nederlandse dividenden), Rb. Luik 23.04.2018, 13/5740/A (Poolse dividenden)).

... Cassatie keert de trend: wel FBB voor Franse dividenden

Cassatie heeft geoordeeld dat België voor Franse dividenden verrekening van fbb moet toestaan aan particulieren omdat het Belgisch-Franse verdrag België daartoe verplicht. De Belgische internrechtelijke afschaffing van het fbb kan hieraan geen afbreuk doen. Het hof baseert zich daarvoor op het verdrag dat stelt dat het fbb slechts ‘onder de door de Belgische wetgeving vastgestelde voorwaarden aftrekbaar is’; maar dat het ‘bedoelde’ gedeelte (het fbb dus) nooit ‘minder dan 15%’ mag belopen van het nettobedrag van het Franse dividend (na aftrek van de Franse bronheffing) (Cass. 16.06.2017, F.15.0102.N (verbreking van Gent 18.11.2014, zie hiervoor), cassatiearrest besproken door GNEDASJ, S., ‘Cassatie gebiedt toch verrekening van Franse dividend- en interestbelasting op privébeleggingen, maar wat met FBB en andere verdragen?’, Fisc. Act. 2017/28, p. 1-8; DELACROIX, P., HERMAND, O., KIEBOOMS, S., ‘“Dubbele” belasting Franse dividenden: Hof van Cassatie schiet ter hulp’, Fiscoloog 2017, nr. 1529, p. 5; Bammens, N. en Scornos, D., ‘FBB op buitenlandse dividenden: DBV met Frankrijk bevat volgens cassatie een autonome verrekeningsverplichting’, T.F.R., 2017/19, nr. 531, p. 898-902; MASSET, E., ‘Dubbele voorheffing op Franse dividenden: een interessante piste, ingegeven door het Hof van Cassatie’, Taxwin, FISCanalyses van 06.09.2019).

De Administratie legt zich evenwel niet neer bij het voormelde cassatiearrest. In essentie komt het erop neer dat de Administratie van mening is dat het Hof van Cassatie artikel 19, A.1, § 2 Belgisch-Frans DBV verkeerd leest door weglating van de voorwaarde dat het fbb verrekenbaar moet zijn onder de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in het Belgisch intern recht. Zij blijft van mening dat een belastingplichtige geen fbb kan verrekenen op dividenden en intresten uit Franse bron als hij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 285 WIB 92 (zie bv. Pv van de heer Roel Deseyn nr. 25158 van 22.05.2018, Integraal Verslag Commissie voor de Financiën en de Begroting, CRIV 54 COM 901).

Arrest van het hof van verwijzing in dezelfde zin als het cassatiearrest, Antwerpen 17.12.2019, 2018/AR/1588, besproken door JANSSENS, K., ‘Franse dividenden: dubbele belasting blijft ondanks Antwerps arrest’, Fisc. Act. nr. 2020/03, p. 10-11; noot Fiscale Koerier, 2020/03, p. 65-69. Voor rechtsleer daaromtrent, zie VAN DYCK, J., ‘De strijd rond het FBB op Franse dividenden: einde niet in zicht’, Fiscoloog 2018, nr. 1563, p. 1. In dezelfde zin, Cass., 15.10.2020, F.19.0015.F (bevestiging van Brussel 20.09.2018, zie hierna). In dezelfde zin, Cass., 25.02.2021, F.20.0084.F (verbreking van Bergen 28.06.2019, zie hierna).

... en lagere rechtspraak volgt Cassatie

De lagere rechtspraak volgt de trend gezet door het cassatiearrest van 16.06.2017.

Voorbeeld wel fbb voor particulieren

Zo bijvoorbeeld Brussel 20.09.2018, 2012/AR/433, besproken door VAN CROMBRUGGE, S. en BUYSSE, C., ‘Franse dividenden en verdragsrechtelijk FBB’, Fiscoloog Internationaal 2019, nr. 427, p. 6, cassatievoorziening werd ingesteld. De minister werd over dit arrest ondervraagd en heeft gesteld dat het administratief standpunt ongewijzigd blijft in afwachting van de uitspraak van het Hof van Cassatie (Pv nr. 21 van de heer volksvertegenwoordiger Servais Verherstraeten van 27.08.2019, Vr. en Antw. Kamer 2019, nr. 55-002, 22).

Voorbeeld wel fbb voor particulieren

Zie ook Rb. Brugge 14.10.2019, 18/1583/A en Rb. Brugge 21.10.2019, 18/2579/A onder expliciete verwijzing naar Cass. 16.06.2017.

Voorbeeld wel fbb voor particulieren

Beroepsrechtspraak ‘wel verrekening’: Gent 08.12.2020, 2019/AR/1383 (verbreking van Rb. Brugge 15.04.2019, besproken door VAN CROMBRUGGE, S. en BUYSSE, C., ‘Franse dividenden en verdragsrechtelijk FBB’, Fiscoloog Internationaal 2019, nr. 427, p. 6). In dezelfde zin, zie Gent 20.04.2021, 2020/AR/127.

Andere lagere rechtspraak volgt Cassatie niet

Zoals gezegd blijft de Administratie bij haar standpunt ook na Cass., 16.06.2017, F.15.0102.N verdedigen, en soms met succes.

Voorbeeld geen fbb voor particulieren

Beroep: geen fbb

Er is gevonnist dat de garantie van een minimale verrekening van 15% zoals dat is voorzien in het DBV slechts van toepassing is wanneer de belastingplichtige op basis van het intern recht kan genieten van het fbb. In die zin miskent de BS niet de primauteit van het DBV op het intern recht. Het hof verwijst naar arrest C-128/08 van het Hof van Justitie van 16.07.2009 inzake Damseaux (zie hiervoor), het arrest C-540/11 van het Hof van Justitie van 19.09.2012 inzake Levy-Sebbag (zie hiervoor) en het Grondwettelijk Hof nr. 120/2011 van 30.06.2011 (zie hierna) om respectievelijk de vermeende strijdigheid van het verdrag met de Europese vrijheid van het vrije verkeer van kapitaal en de dito ongelijke behandeling van verschillende belastingplichtigen te weerleggen. Wel wordt voorzien in een vrijstelling van gemeentelijke opcentiemen (Bergen 28.06.2019, 2018/RG/452, voorziening in cassatie ingesteld; stand van zaken besproken door ROBIJNS, O., ‘FBB op de dividenden afkomstig uit Frankrijk of wanneer het uur van de waarheid (waarschijnlijk) aangebroken zal zijn’, Taxwin, FISCAnalyses van 11.12.2020; Robijns noemt de houding van de BS in deze materie de houding van een ‘schurkenstaat’).

Cassatie: wel fbb

Beroepsarrest verbroken door Cass., 25.02.2021, F.20.0084.F. Door te beslissen dat de weigering van het fbb omwille van de evolutie doorheen de tijd van het Belgisch fiscaal recht conform met artikel 19, A, § 1, tweede lid van het Frans-Belgisch DBV schendt het beroepshof die bepaling.

Nieuw Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag ontzegt fbb voor particulieren

Naar verluidt zal in de toekomst de ‘dubbele belasting’ blijven bestaan. België zou immers tijdens de onderhandelingen over het nieuwe verdrag met Frankrijk de betwiste passage hebben laten aanpassen, waardoor duidelijk zal zijn dat België geen fbb meer hoeft te verlenen. Volgens de hierna vermelde bron is het nieuwe verdrag begin 2020 geparafeerd, maar kan het nog een jaar of drie duren voor het effectief van toepassing wordt (JANSSENS, K., ‘Franse dividenden: dubbele belasting blijft ondanks Antwerps arrest’, Fisc. Act. nr. 2020/03, p. 10-11; zie ook MASSET, E., ‘Dubbele voorheffing op Franse dividenden: de overwinning was slechts van korte duur’, Taxwin, FISCanalyses van 24.04.2020; ROBIJNS, O., ‘FBB op de dividenden afkomstig uit Frankrijk of wanneer het uur van de waarheid (waarschijnlijk) aangebroken zal zijn’, Taxwin, FISCAnalyses van 11.12.2020).

In antwoord op een Pv stelt de minister dat:

'De nieuwe overeenkomst met Frankrijk in overeenstemming brengen met het huidige Belgische verdragsbeleid. Het Belgische verdragsbeleid wordt weerspiegeld in het Belgische model van overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting. Wat betreft het vermijden van dubbele belasting van dividenden die door particulieren worden ontvangen, bestaat de in dat model gekozen optie erin te verwijzen naar het interne recht. Hieruit volgt dat het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting (FBB) in die hypothese niet wordt toegekend zolang het interne recht daarin niet voorziet. Deze verwijzing naar het interne recht is reeds te vinden in het merendeel van onze in werking zijnde overeenkomsten en de overeenkomst van 1964 met Frankrijk vormde daarbij eerder de uitzondering (Pv nr. 742 van de heer volksvertegenwoordiger Benoît Piedboeuf van 29.11. 2021, QRVA 2021-2022, 55 073).

Administratie bindt in

De minister heeft een persbericht uitgebracht waarin hij stelt dat de FOD Financiën zal voldoen aan het uitgesproken arrest van het Hof van Cassatie van 15.10.2020 (Persbericht 20.01.2021 van minister van Financiën Vincent Van Peteghem; Pv nr. 123 van de heer volksvertegenwoordiger Christian Leysen van 30.11.2020, Vr. en Antw. Kamer 2020-21, nr 55-036, 201).

Zie:

·        JANSSENS, K., ‘Geen dubbele belasting meer op Franse dividenden’, Fisc. Act. nr. 2021/03, p. 7-8;

·        VAN DYCK, J., ‘Franse dividenden: Administratie legt zich neer bij cassatierechtspraak’, Fiscoloog 2021, nr. 1695, p. 4.

De Administratie heeft ter zake een FAQ uitgebracht (Circulaire 2021/C/49 van 28.05.2021 – FAQ betreffende het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting (FBB) en dividenden van Franse oorsprong). Voor een bespreking van de circulaire, zie NORE, D. en VANDEPITTE, C., ‘Langverwachte circulaire over FBB en Franse dividenden gepubliceerd’, Fiscoloog 2021, nr. 1705, p. 5.

Ook andere verdragen?

Het voormelde cassatiearrest heeft betrekking op het Belgisch-Franse dubbelbelastingverdrag, maar kan worden toegepast telkens wanneer het verdrag autonome bepalingen bevat die afwijken van de internrechtelijke beperkingen. Voor een overzicht van de dubbelbelastingverdragen in het kader waarvan het voormelde cassatiearrest eveneens uitwerking zou kunnen hebben, zie GNEDASJ, S., ‘Cassatie gebiedt toch verrekening van Franse dividend- en interestbelasting op privébeleggingen, maar wat met FBB en andere verdragen?’, Fisc. Act. 2017/28, p. 1-8 en DELACROIX, P., HERMAND, O., KIEBOOMS, S., ‘“Dubbele” belasting Franse dividenden: Hof van Cassatie schiet ter hulp’, Fiscoloog 2017, nr. 1529, p. 5; JANSSENS, K., ‘Geen dubbele belasting meer op Franse dividenden’, Fisc. Act. nr. 2021/03, p. 7-8.

De minister ziet geen andere verdragen waarop de les die kan worden getrokken uit het arrest van 15.10.2020 van toepassing kan zijn. Het verwijst naar het verdrag met Tunesië, maar de tekst van dergelijk verdrag kan rechtstreeks worden toegepast, ongeacht de jurisprudentie van het Hof van Cassatie (Pv nr. 227 van de heer volksvertegenwoordiger Vincent Scourneau van 11.02.2021, QRVA 55 043 van 17.03.2021).

Ook andere inkomsten?

De lering van het cassatiearrest van 16.06.2017 is evengoed van toepassing op intresten (zie ook DELACROIX, P., HERMAND, O., KIEBOOMS, S., ‘“Dubbele” belasting Franse dividenden: Hof van Cassatie schiet ter hulp’, Fiscoloog 2017, nr. 1529, p. 5; JANSSENS, K., ‘Geen dubbele belasting meer op Franse dividenden’, Fisc. Act. nr. 2021/03, p. 7-8).

De minister stelt dat de bepaling van het Frans-Belgisch dubbelbelastingverdrag met betrekking tot de verrekening van het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting zowel de dividenden als de interesten omvat. De maatregel zal dus ook worden toegepast op interesten uit obligaties, fondsen of andere Franse spaarrekeningen (PV nr. 227 van de heer volksvertegenwoordiger Vincent Scourneau van 11.02.2021, QRVA 55 043 van 17.03.2021).

Ook in de rechtspersonenbelasting?

De lering van het cassatiearrest van 16.06.2017 geldt ook voor belastingplichtigen onderworpen aan de rechtspersonenbelasting (zie ook DELACROIX, P., HERMAND, O., KIEBOOMS, S., ‘“Dubbele” belasting Franse dividenden: Hof van Cassatie schiet ter hulp’, Fiscoloog 2017, nr. 1529, p. 5).

 

4.2.5. Bewijs van effectieve inhouding buitenlandse bronheffing

De belastingplichtige moet het bewijs leveren van effectieve inhouding van een Franse bronheffing.

4.2.6. Praktisch – aangiftetechnisch

4.2.6.1. Principe

In de veronderstelling dat een particuliere belegger verrekening van fbb kan krijgen (cf. de voormelde cassatierechtspraak) rijst de vraag hoe hij dit moet vragen, eventueel via het aangifteformulier. Voor het fbb op inkomsten ontvangen door een particulier is geen specifieke rubriek voorzien (i.t.t. voor beroepsmatige inkomsten, zie Vak XX, code 1757). Hoe de verrekening van het fbb in de aangifte door een particulier moet worden gevraagd, is niet duidelijk. Waarschijnlijk is het aangewezen hiervoor een bezwaarschrift in te dienen na ontvangst van het aanslagbiljet.

Rubriek F, vak VII

De minister verwijst naar de rubriek F in het vak VII ‘Inkomsten van kapitalen en roerende goederen’ (aangifte aanslagjaar 2023), waarin specifiek de inkomsten worden vermeld waarop een bijzonder aanslagstelsel van toepassing is, zoals specifieke bepalingen voorzien in bepaalde internationale verdragen. Vermoedelijk moet dan in een bijlage bij de aangifte worden verduidelijkt wat de bedoeling is van de vermelding van die inkomsten in die rubriek (Persbericht 20.01.2021 van minister van Financiën Vincent Van Peteghem; Pv nr. 123 van de heer volksvertegenwoordiger Christian Leysen van 30.11.2020, Vr. en Antw. Kamer 2020-21, nr. 55-036, 201).

 

4.2.6.2. Quid indien geopteerd voor bevrijdende rv

4.2.6.2.1. Standpunt verrekening mogelijk, ook zonder aangifte

A priori lijkt het ons niet uitgesloten dat de verrekening van het fbb wordt gevraagd voor inkomsten waarvoor, in het kader van de facultatieve aangifte cf. artikel 313 WIB 92, is geopteerd voor een niet-aangifte.

Voorbeeld combinatie bevrijdende rv – fbb wel mogelijk

Er is gevonnist dat in geval van niet-aangifte van de roerende inkomsten in de aangifte personenbelasting toch verrekening van het FBB kan worden verkregen. Door de primauteit van het internationaal recht op het nationaal recht kunnen interne procedure- en aangifteregels geen afbreuk doen aan de op het niveau van het verdrag voorziene fbb (Gent 15.12.2020, 2019/AR/2041, besproken door VAN DYCK, J., ‘Franse dividenden: terugbetaling RV ook bij niet-aangifte roerend inkomen’, Fiscoloog 2021, nr. 1684, p. 1; noot MORTIER, F. in Fisc. Koer. 2021/02, p. 42-46).

Voorbeeld combinatie bevrijdende rv – fbb wel mogelijk

Er is gevonnist dat in geval van niet-aangifte van de roerende inkomsten in de aangifte personenbelasting toch verrekening van het fbb kan worden verkregen. Door de primauteit van het internationaal recht op het nationaal recht kunnen interne procedure- en aangifteregels geen afbreuk doen aan de op het niveau van het verdrag voorziene fbb (Rb. Antwerpen 22.10.2021, 20/4186/A).

4.2.6.2.2. Standpunt verrekening niet mogelijk zonder aangifte

In andere rechtsleer wordt gesteld dat de belastingplichtige wellicht de dividenden van Franse oorsprong moet opnemen in zijn fiscale aangifte, om vervolgens een bezwaarschrift in te dienen waarin de toepassing van het fbb wordt gevraagd (DELACROIX, P., HERMAND, O., KIEBOOMS, S., ‘“Dubbele” belasting Franse dividenden: Hof van Cassatie schiet ter hulp’, Fiscoloog 2017, nr. 1529, p. 5).

De minister is van mening dat een belastingplichtige die, vanwege het bevrijdend karakter van de in België geheven bronbelasting op zijn dividenden, gekozen heeft om die niet aan te geven, nooit zal genieten van deze verrekening. Het verdrag van 10.03.1964 voorziet immers enkel in de aftrek van de fbb van de in België verschuldigde belasting (Pv nr. 227 van de heer volksvertegenwoordiger Vincent Scourneau van 11.02.2021, QRVA 55 043 van 17.03.2021). Zie ook de Circulaire 2021/C/49 van 28.05.2021 – FAQ betreffende het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting (FBB) en dividenden van Franse oorsprong.

Voorbeeld combinatie bevrijdende rv – fbb niet mogelijk

Er is gevonnist dat in geval van niet-aangifte van de roerende inkomsten in de aangifte personenbelasting (dus wanneer er geopteerd is voor een bevrijdende rv), de belastingplichtige geen aanspraak kan maken op fbb. De forfaitaire buitenlandse belasting is conform artikel 123 KB/WIB 92 verrekenbaar met de personenbelasting, maar niet met de roerende voorheffing (die op zich ook maar kan worden verrekend met de personenbelasting). De verrekening van de forfaitaire buitenlandse belasting met de personenbelasting gebeurt maar voor zover de forfaitaire buitenlandse belasting betrekking heeft op inkomsten die in de belastbare grondslag van de personenbelasting zijn opgenomen. De eisers hebben er conform artikel 313, eerste lid WIB 92 voor gekozen om de Franse dividenden niet aan te geven in hun aangiften in de personenbelasting.

Geen ongelijke behandeling

Een belastingplichtige die er overeenkomstig artikel 313, eerste lid WIB 92 zelf voor kiest om de dividenden van Franse oorsprong die onderworpen werden aan Belgische roerende voorheffing niet aan te geven in de personenbelasting, bevindt zich in een andere situatie dan een belastingplichtige die ervoor kiest om de dividenden van Franse oorsprong die onderworpen werden aan Belgische roerende voorheffing wel aan te geven in de personenbelasting of een belastingplichtige die de dividenden van Franse oorsprong moet aangeven omdat er geen Belgische roerende voorheffing werd ingehouden. Er is derhalve kennelijk geen sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel, zodat geen prejudiciële vraag gesteld moet worden aan het Grondwettelijk Hof (Rb. Brugge 25.06.2019, 18/1899/A; Rb. Brugge 21.10.2019, 18/2579/A; Rb. Brugge 24.02.2020, 19/246/A). In dezelfde zin, zie Rb. Brugge 08.11.2021, 20/1672/A.

Voorbeeld combinatie bevrijdende rv – fbb niet mogelijk

In dezelfde zin, Rb. Leuven 13.03.2020, 18/1382/A.

Voorbeeld combinatie bevrijdende rv – fbb niet mogelijk

In dezelfde zin, Rb. Hasselt 28.05.2020, 18/1356/A.

Voorbeeld combinatie bevrijdende rv – fbb niet mogelijk

In dezelfde zin, Gent 05.10.2021, 2020/AR/370; Gent 30.11.2021, 2020/AR/1339, 1340, 1353, 1354, besproken door VAN CROMBRUGGE, S., ‘Hof Gent: verrekening verdrags-FBB op Franse dividenden veronderstelt aangifte’, Fiscoloog 2022, nr. 1736, p. 9; Niesten, H. en Smet, G., ‘Geen recht op verdragsautonome verrekeningsverplichting bij niet-aangifte van Franse dividenden’, T.F.R., 2023/2, nr. 634, p. 88-93. Zie ook Gent 10.01.2023, 2022/AR/275.

4.2.6.3. Rechtzetting vorige aanslagjaren (na cassatierechtspraak van 16.06.2017)

4.2.6.3.1. Rechtsleer: ontheffing van ambtswege mogelijk

In de rechtsleer wordt gesteld dat, wat de dividenden van Franse oorsprong betreft die ontvangen zijn tijdens vorige aanslagjaren, de betrokken belastingplichtigen een verzoek tot ontheffing van ambtswege zouden kunnen indienen om de toepassing van het fbb alsnog te verkrijgen (verzoek gebaseerd op artikel 376, § 3, 1° WIB 92). (DELACROIX, P., HERMAND, O., KIEBOOMS, S., ‘“Dubbele” belasting Franse dividenden: Hof van Cassatie schiet ter hulp’, Fiscoloog 2017, nr. 1529, p. 5). GNEDASJ is van mening dat het fbb voor Franse dividenden recupereerbaar is voor de voorbije vijf jaar door (De Tijd 09.09.2017):

·        het indienen van een bezwaarschrift tegen de rv (dividenden geïnd via een Belgische tussenpersoon en dus niet aangegeven in de personenbelasting) of

·        op basis van een OVA (dividenden geïnd op Franse bankrekening en dus aangegeven in de personenbelasting).

Voor meer over de vijfjarige periode, maar dan op grond van artikel 1382 BW, zie noot van Mortier, F. bij Gent 15.12.2020, 2019/AR/2041 in Fiscale Koerier 2021/02). Zie ook SMEYERS, P., ‘Verrekening van het FBB voor Franse dividenden: praktische handleiding voor particuliere beleggers’, Taxwin, Fiscanalyses van 12.02.2021.

4.2.6.3.2. Administratief standpunt: ontheffing van ambtswege niet mogelijk

Wat betreft een ontheffing van ambtswege

De Administratie is van mening dat een ontheffing van ambtswege niet mogelijk is. Het gaat immers:

·        niet om een vorm van dubbele belasting in de zin van artikel 376, § 1 WIB 92 (zie in die zin Brussel 29.06.2016, 2011/AR/1893: ‘Voorheffingen kwalificeren als dusdanig niet als belasting en kunnen geen dubbele belasting in de zin van artikel 376 WlB 92 doen ontstaan.’);

·        niet om een overschot van voorheffingen in de zin van artikel 376, § 3, 1° WIB 92; dit overschot kan immers enkel betrekking hebben op terugbetaalbare voorheffingen, wat het fbb niet is.

Zie in die zin Pv nr. 227 van de heer volksvertegenwoordiger Vincent Scourneau van 11.02.2021, QRVA 55 043 van 17.03.2021. Het ministeriële antwoord voegt daar nog aan toe dat ‘het feit dat de Administratie voldoet aan de uitspraak van het Hooggerechtshof levert evenmin een nieuw feit dat recht zou kunnen geven op genoemde procedure’. Zie ook Circulaire 2021/C/49 van 28.05.2021 – FAQ betreffende het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting (FBB) en dividenden van Franse oorsprong.

In de rechtsleer wordt de piste van een ambtshalve ontheffing wegens een overschot aan voorheffingen wel mogelijk geacht (zie bv. NORE, D. en VANDEPITTE, C., ‘Langverwachte circulaire over FBB en Franse dividenden gepubliceerd’, Fiscoloog 2021, nr. 1705, p. 5.

Wat betreft een bezwaarschrift

Een bezwaar zou enkel mogelijk zijn binnen de reguliere bezwaartermijn van artikel 371 WIB 92 (PV nr. 227 van de heer volksvertegenwoordiger Vincent Scourneau van 11.02.2021, QRVA 55 043 van 17.03.2021). Het fbb is immers hoogstens verrekenbaar met de personenbelasting en geenszins met de roerende voorheffing. Er is dus geen sprake van een verzet tegen een voorheffing in de zin van artikel 368 WIB 92. Het betreft veeleer een verrekenbaar bestanddeel dat de belastingplichtige in zijn aangifte is vergeten te vragen.

5. Bijzondere toepassing: inkomsten uit Franse SCI (Société Civile Immobilière)

5.1. Probleemstelling – standpunten

In de praktijk rijst de vraag welke kwalificatie moet worden gegeven aan de inkomsten die een aandeelhouder, i.c. natuurlijke persoon-inwoner van België, verkrijgt uit een SCI, inwoner van Frankrijk. Een ‘SCI’ (‘Société Civile Immobilière’) is een vennootschap naar Frans recht die onroerende goederen verwerft, aanhoudt en beheert. SCI’s hebben naar Frans recht rechtspersoonlijkheid, maar worden voor doeleinden van de Franse inkomstenbelasting als fiscaal transparant behandeld.

Een uitvoerige bespreking van de heffingsbevoegdheid valt binnen de sfeer van de internationale fiscaliteit, en dus buiten het bestek van deze commentaar, maar samengevat komt het erop neer dat:

·        de rechtsleer en het Hof van Cassatie (Cass. 02.12.2004, F.03.0006.F; zie evenwel latere rechtspraak, hierna) van mening zijn dat de bronstaat de kwalificatie van het inkomen bepaalt en dat het dus gaat om een onroerend inkomen, waarvoor het verdrag de heffingsbevoegdheid toewijst aan de staat van ligging van het onroerend goed (i.c. Frankrijk) en België zich dus moet onthouden van belastingheffing;

·        de Administratie is van mening dat de inkomsten die een inwoner van België ontvangt als vergoeding van een participatie in een SCI steeds in België belastbaar zijn als dividenden, wat ook de wijze is waarop de vennootschap in Frankrijk wordt belast; de heffingsbevoegdheid ligt bijgevolg (ook) bij de woonstaat (i.c. België), en die dus mag overgaan tot belastingheffing (Pv nr. 1067 van de heer Van der Maelen d.d. 11.01.2006; voor meer toelichting, zie de pv); er is beslist dat, ongeacht de hoedanigheid van de in België woonachtige vennoot-rijksinwoner, natuurlijke persoon of vennootschap, de inkomsten uit de maatschappelijke delen van een translucide Société civile immobilière (SCI) naar Frans recht gevat zijn door artikel 18 van het Belgisch-Franse dbv, het restartikel dat aan België de bevoegdheid toekent om het inkomen overeenkomstig haar intern recht te belasten. Een dergelijk inkomen is in dit geval belastbaar als een dividend, zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid, 1° WIB 92. In dit verband kan verwezen worden naar het antwoord van de minister van Financiën op de schriftelijke Parlementaire vraag nr. 547 van Roel Deseyn van 23.09.2015 (Kamer, Vragen en Antwoorden, 2015-2016, QRVA 54 089, d.d. 23.09.2016, p. 281) (precedent nr. 722.110 van 09.10.2019, niet gepubliceerd).

Onderscheid ‘SCI transparante’ en SCI translucide’

In een latere pv wijst de minister erop dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen een ‘SCI transparante’ en een ‘SCI translucide’. Enkel de inkomsten verkregen uit een ‘SCI translucide’ geven aanleiding tot in België belastbare dividenden, wegens het bezit van rechtspersoonlijkheid van een dergelijke SCI. Voor meer, zie de pv (Pv nr. 547 van de heer Roel Deseyn d.d. 23.09.2016, Kamer, Vragen en Antwoorden, 2015-2016, QRVA 54/089 d.d. 23.09.2016, p. 281).

Cassatie keert haar kar: belastbaar als dividend

Er is gevonnist dat het niet zo is omdat volgens het Franse intern recht het gedeelte van het resultaat van een SCI translucide kwalificeert als een onroerend inkomen, ‘que les droits sociaux dans ces sociétés civiles immobilières, qui ont une personnalité juridique et fiscale distincte de leurs membres, répondent à la notion de bien immobilier pour l’application de l’article 3, § 1er, de la convention préventive franco-belge’. De beroepsrechter heeft dus ten onrechte besloten dat de inkomsten exclusief in Frankrijk belastbaar zijn op grond van artikel 3 van het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag (Cass. 29.09.2016, F.14.0006.F (verbreking van Brussel 10.09.2013, 2010/AR/2014, zie hierna) besproken door BUYSSE, C., ‘Inkomsten van Franse “SCI”: slaat Cassatie nieuwe weg in?’, Fiscoloog 2016, nr. 1494, p. 11; VANNESTE, L., ‘Winstuitkeringen van Franse SCI: Cassatie verandert het geweer van schouder’, Fisc. Act. 2016/39, p. 8-10; S, ‘Uitkeringen door een Franse SCI – dubbelbelastingverdrag – heffingsbevoegdheid – Stelsel van transluciditeit’, Fiscale Koerier 2016/18, p. 865-868; DE HAEN, K., ‘Vastgoed via een Franse SCI aanhouden: nu toch een “aandelenbelegging”?’, Ondernemingsdatabank Indicator, Advies toegevoegd op 15.03.2017; BECKERS, D., ‘Inkomsten uit een Franse SCI: cassatie steunt fiscus’, T.F.R., 2017/8, nr. 520, p. 362-372; PEETERS, B., ‘Frans vastgoed aangehouden middels SCI: evolutie in cassatierechtspraak’, Fiscoloog Internationaal, 2017, nr. 401, p. 5).

Zie ook Cass. 21.09.2017, F.15.0075.N en F.15.0076.N (BUYSSE, C., ‘Hof van Cassatie bevestigt: rechten in Franse SCI géén “onroerend goed”’, Fiscoloog 2017, nr. 1541, p. 12; DOCCLO, C., ‘La jurisprudence de la Cour de cassation sur le traitement des revenus de SCI françaises’, TFR, 2019/2, nr. 554, p. 92-98):

‘[…] uit de Franse Code général des impôts in de uitleg ervan die in Frankrijk gangbaar is niet volgt dat maatschappelijke rechten in de hier bedoelde SCI’s “die een onderscheiden rechtspersoonlijkheid en fiscale persoonlijkheid hebben van hun leden, beantwoorden aan het begrip onroerend goed” voor de toepassing van dit verdrag.’

Zie ook Cass., 15.09.2022, F.20.0086.F. Het Hof van Cassatie bevestigt hiermee de evolutie in zijn rechtspraak die was ingezet met het arrest d.d. 29.09.2016 gewezen door de Franstalige kamer van het Hof van Cassatie.

Franse conseil d’état

De Franse Conseil d'Etat heeft uitspraak gedaan over de 'meerwaarden' die worden gerealiseerd bij de verkoop van een belang in een SCI. Volgens de Conseil d'Etat houdt de Franse fiscus er een juiste interpretatie van het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag (DBV) op na, wanneer hij stelt dat de rechten in een 'SCI van alle aard' moeten worden aangemerkt als 'onroerende goederen', zodat Frankrijk de meerwaarden mag belasten die Belgische inwoners verwezenlijken op dergelijke rechten. Noteer dat de Conseil d'Etat geen onderscheid maakt tussen de aandelen van translucide SCI's en deze van SCI's onderworpen aan de vennootschapsbelasting (Conseil d'Etat, verenigde kamers, beslissing nr. 436392 van 24.02.2020, besproken door K. Lioen, A. Lenaerts, 'Meerwaarden' op aandelen Franse SCI: belastbaar in Frankrijk?’, Fiscoloog Internationaal, 2020, nr. 439, p. 1; PHILIPPE, D.-E., ‘Nieuwe zware slag voor de Belgen die Franse SCI’s bezitten’, Taxwin, FISCanalyses van 23.10.2020).

Schending van Europese vrijheden (vrij verkeer van kapitaal en van vestiging)

Er is gevonnist dat het niet opportuun is een prejudiciële vraag te stellen aan het Europese Hof van Justitie wegens vermeende schending van het vrije verkeer van kapitaal en van vestiging. Verschillen in behandeling zijn toegelaten, zolang de bevoegdheden redelijk worden uitgeoefend en op een niet-discriminerende manier (Luik 02.10.2019, 2017/RG/629, onder verwijzing naar HvJ 16.07.2009, C-128/08, Damseaux).

 

5.2. ‘SCEA’ (‘société civile d’exploitation agricole’)

Dezelfde problematiek speelt bij de SCEA (‘société civile d’exploitation agricole’). Zie rechtspraak, hierna.

5.3. Andere rechtspraak (dan cassatie, zie hiervoor)

Voorbeeld inkomsten Franse SCI – niet belastbaar als dividend in België

Er is gevonnist dat, gelet op het feit dat de Franse administratie de inkomsten niet beschouwt als onroerende inkomsten en er dus van uitgaat dat het inkomen niet belastbaar is in Frankrijk, de inkomsten voor de toepassing van het verdrag vallen onder het restartikel (artikel 18) en de heffingsbevoegdheid bijgevolg toekomt aan België. Aangezien in België een dergelijk inkomen kwalificeert als een dividend, moet het in België als dusdanig worden belast (Rb. Brugge 17.04.2012, 11/835/A).

In beroep werd het voormelde vonnis evenwel verbroken. De conclusie van het beroepshof is dat de belasting van de vennootschap gebeurt door de deelgenoten naar verhouding van hun aandelen te belasten, niet zomaar afzonderlijk per vennootschap, maar door die inkomsten bij de persoonlijke onroerende inkomsten van de deelgenoot te voegen die aangegeven moeten worden samen met alle andere belastbare inkomsten van de ‘impôt sur le revenu’ (de personenbelasting). Aangezien deze situatie onafhankelijk is van de vraag of die winst daadwerkelijk is uitgekeerd, geldt ook in het geval er een daadwerkelijke uitkering plaatsvond, dat het die uitgekeerde winst is die aan de persoonlijke belasting op onroerende goederen van de deelgenoot onderworpen wordt. Die uitgekeerde winst is dus naar Frans fiscaal recht een onroerend inkomen. Op grond van artikel 3.1. DBV zijn dit soort inkomsten slechts belastbaar in de bronstaat, namelijk Frankrijk, en heeft België geen heffingsbevoegdheid. Die inkomsten moeten door de geïntimeerde vrijgesteld worden met toepassing van artikel 19.A.2 DBV (Gent 29.04.2014, 2012/AR/2403 (door Administratie voorziening in cassatie ingesteld), omstandig gemotiveerd, onder verwijzing naar de noot van DOCCLO, Caroline onder Luik, 17.02.2010, TFR 2010/45, ‘L’imposition en Belgique des dividendes de SCI Françaises de droit commun. Un autre cas d’interprétatIon unilatérale d’une convention bilatérale’, TFR 2010, p. 621 e.v.; noot DOCCLO, C., ‘Regime in België van de inkomsten uit een Franse SCI (société civile immobilière)’, TFR, 2014/466, p. 694; besproken door VAN CROMBRUGGE, S., ‘Inkomsten uit Franse translucide SCI: onroerende inkomsten’, Fisc. Int. Nr. 374, p. 6).

In een later vonnis beslist dezelfde rechtbank, in een casus waarin de deelgenoten werden belast op een onroerend inkomen in Frankrijk, dat artikel 15 (dividenden) niet van toepassing kon zijn en dat dus niet kon worden belast in België (Rb. Brugge 07.01.2013, 11/3870/A).

In dezelfde zin heeft de rechtbank van eerste aanleg in Bergen gevonnist dat België geen heffingsbevoegdheid heeft over de inkomsten die Belgische inwoners behalen uit een Franse SCI die niet heeft geopteerd voor onderwerping aan Franse vennootschapsbelasting, op grond van artikel 18 (restartikel) van het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag. De inkomsten moeten in België worden vrijgesteld (Rb. Bergen 11.04.2013, 11/3091/A, DE MUNTER, M., ‘Winstuitkeringen van Franse SCI vallen niet onder restartikel’, Fiscoloog Internationaal nr. 357, p. 3). In dezelfde zin, zie Brussel 10.09.2013, 2010/AR/2014, verbroken door Cass. 29.09.2016, F.14.0006.F, zie hiervoor; Bergen 06.10.2014 en Luik 17.02.2010, Fisc. Int. nr. 374, p. 6; later nogmaals Gent 06.10.2015, 2014/AR/1102.

Voorbeeld inkomsten Franse SCI – niet belastbaar als dividend in België – geen uitkering plaatsgevonden

Niettegenstaande de Belgische staat er zich bij neerlegt dat de inkomsten van een SCI onroerend van aard zijn, gaat zij er in casu van uit dat het bedrag van die onroerende inkomsten was uitgekeerd, waardoor het mogelijk werd om ze te (her)kwalificeren tot roerende inkomsten uit aandelen en een dividend dat belastbaar is in België. De Belgische staat krijgt ongelijk van het Brusselse hof van beroep (Brussel 17.03.2016, 2010/AR/2781).

Voorbeeld inkomsten Franse SCI – wel belastbaar als dividend in België

Er is, conform de evolutie in de cassatierechtspraak (zie hiervoor), gevonnist (Rb. Brugge 24.10.2018, 17/2331/A en 17/2990/A, bevestigd door Gent 06.10.2020, 2019/AR/930, noot MORTIER, F. in Fiscale koerier 2021/09, p. 216-223):

· Het gegeven dat de onderhavige winsten in Frankrijk belast worden in hoofde van de vennoten overeenkomstig de regels die van toepassing zijn op de categorie onroerende inkomsten impliceert niet dat deze inkomsten moeten worden beschouwd voor de vennoten als inkomsten van onroerende goederen in de zin van het Franse intern recht en van het dubbelbelastingverdrag.

· België belast zijn rijksinwoners enkel op de voordelen die verbonden zijn aan hun deelnemingen in de Franse SCI’s, die in Frankrijk niet belast worden.

· Uit de samenlezing van de artikelen 5, 6, 17, § 1, 1° en 18, 1° WIB 92 volgt dat de winsten die worden uitgekeerd door een translucide SCI aan een Belgisch rijksinwoner belastbaar zijn in België als inkomsten uit roerende goederen en kapitalen, meer in het bijzonder als dividenden.

· Nu Frankrijk de verkrijging van de onroerende inkomsten door de SCI’s belast daar waar in België enkel de uitkering van de winst aan de Belgische vennoten wordt belast is er geen dubbele belasting zodat de door de eiser ingeroepen schending van de artikelen 31 tot en met 34 van het Verdrag van Wenen niet van toepassing is.

· Het gelijkheidsbeginsel is niet geschonden ingevolge een ongeoorloofd onderscheid met een UK LLP; deze laatste bezit rechtspersoonlijkheid maar is fiscaal transparant en niet zelfstandig belastingplichtig, terwijl een Franse SCI een burgerlijke vennootschap is met rechtspersoonlijkheid en zelfstandig belastingplichtig die ervoor kan opteren om haar winsten te laten belasten in de vennootschapsbelasting of in hoofde van haar aandeelhouders en die enkel opgericht wordt ter beheer van onroerend patrimonium.

Geen dubbele belasting

Van een dubbele belasting is volgens het Hof van Beroep geen sprake. De winsten gerealiseerd door een Franse SCI zijn belastbaar in Frankrijk. Dit is een interne Franse fiscale aangelegenheid. De uitkeringen verricht door een Franse SCI aan haar Belgische deelgerechtigde zijn inkomsten van de deelgerechtigde. Dit zijn niet dezelfde inkomsten als de winsten van de vennootschap. In dezelfde zin, geen dubbele belasting, Gent 20.04.2021, 2020/AR/307.

Geen aftrek van Franse belasting

De BP vraagt in ondergeschikte orde om op grond van artikel 22 WIB 92 rekening te houden met de reeds betaalde belastingen, door deze in mindering te brengen van de bruto-inkomsten. Dit standpunt wordt niet bijgetreden. De belasting die in Frankrijk werd betaald is de belasting op de winsten gerealiseerd door de Franse SCI, vereffend door de deelgerechtigde. Dit is geen belasting die werd ingehouden op de uitkeringen die werden verricht door de Franse SCI aan haar Belgische deelgerechtigde en die inkomsten zijn van de deelgerechtigde (Gent 29.06.2021, 2020/AR/451).

Voorbeeld inkomsten Franse SCI ‘translucide’– wel belastbaar als dividend in België

Er is gevonnist dat de inkomsten uit een Franse SCI ‘translucide’ belastbaar zijn in België (Brussel 07.11.2019, 2015/AF/214, cassatieberoep verworpen door Cass., 15.09.2022, F.20.0086.F).

Voorbeeld inkomsten Franse SCEA ‘translucide’ – toewijzing op grond van artikel 18 DBV – belastbaar als dividend in België

Er is gevonnist dat de inkomsten uit een Franse SCEA (‘société civile d’exploitation agricole’, in casu de exploitatie van een wijndomein in Pomerol) belastbaar zijn in België. In casu betrof het een SCEA die ervoor had gekozen niet onderworpen te zijn aan de vennootschapsbelasting in Frankrijk, waardoor de (Belgische) deelgenoten in Frankrijk belastbaar zijn op hun aandeel in het resultaat, ongeacht of dit werd uitgekeerd. Een SCEA bezit rechtspersoonlijkheid, waardoor de uitkeringen gedaan aan de vennoten belast kunnen worden als dividenden, ongeacht of deze inkomsten in Frankrijk worden aanzien als dividenden. Het verdrag belet de heffing van belastingen in België niet, gelet op het feit dat het gaat om dividenden. De maatschappelijke rechten in de SCEA beantwoorden niet aan het begrip ‘onroerend goed’ van artikel 3.1 van het verdrag. De kwalificatie moet niet gebeuren conform het interne recht van de staat waarin de werkelijke leiding van de vennootschap is gelegen. In zoverre de Circulaire nr. 920 van 10.10.1968 dit zou voorschrijven, is deze niet bindend voor de rechtbank. De inkomsten kwalificeren evenmin als een deelneming in handelswinsten in de zin van artikel 4.2 van het verdrag. De heffingsbevoegdheid wordt toegewezen op grond van het restartikel (artikel 18 DBV) en de inkomsten worden met toepassing van het Belgische interne recht in België belast als dividenden (Rb. Brussel 15.11.2021, 2020/1552/A).

5.4. Franse ‘conseil d’état’: onroerend inkomen – heffingsbevoegdheid bij Frankrijk

De Franse ‘Conseil d’État’ heeft op 24.02.2020 geoordeeld dat de ‘aandelen’ van een translucide SCI als ‘in Frankrijk gelegen vastgoed’ beschouwd moeten worden. Bijgevolg is artikel 3 van het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag aan zet, wat Frankrijk heffingsbevoegdheid geeft om ‘onroerende inkomsten’ te belasten. Daardoor is de meerwaarde bij een verkoop onderworpen aan de Franse meerwaardebelasting. Dat is omwille van het ‘translucide’ karakter van de SCI in principe zowel het geval wanneer de aandeelhouders de aandelen van de SCI verkopen als wanneer de SCI zelf het onderliggende vastgoed verkoopt (DE HAEN, K., ‘Opgelet voor meerwaardebelasting op Frans vastgoed: ‘la saga des SCI continue...’, Ondernemingsdatabank Indicator, advies toegevoegd op 13.05.2020).

6. Bijzondere toepassing: inkomsten uit Luxemburgse SCI

De heffingsbevoegdheid over onroerende inkomsten verkregen door de Belgische vennoten van de Luxemburgse SCI komt overeenkomstig het dubbelbelastingverdrag toe aan het Groothertogdom Luxemburg, zijnde de liggingsstaat van de onroerende goederen.

7. Bijzondere toepassing: Nederlands Fonds voor Gemene Rekening (FGR)

Er is beslist dat de inkomsten die de Belgische investeerders ontvangen van het Nederlandse FGR die gerelateerd zijn aan de onroerende goederen, in hoofdzaak kwalificeren als onroerende inkomsten (waaromtrent de heffingsbevoegdheid bij Nederland ligt) en in zeer beperkte mate als roerend inkomen in de zin van artikel 19, § 1, 1° WIB 92 (waarbij deze inkomsten belastbaar zijn tegen het afzonderlijke tarief) (Voorafgaande beslissing nr. 2017.424 d.d. 08.08.2017).

8. Aangifte

In de regel wordt in het vak VII geen onderscheid gemaakt tussen Belgische en buitenlandse roerende inkomsten (aangifte aanslagjaar 2023). Wel is een rubriek voorzien ‘F. Inkomsten waarop een bijzonder aanslagstelsel van toepassing is’. In deze rubriek worden de buitenlandse inkomsten vermeld waarvoor de belastingregeling ingevolge specifieke bepalingen van sommige belastingovereenkomsten afwijkt van het interne recht.